Fiets, motorfiets en auto rond 1900

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
[[afbeelding:de_hoge_vélocipède_1880.jpg|thumb|180px|De 'hoge bi', 1880. ]]'''De fiets'''
+
[[afbeelding:de_hoge_vélocipède_1880.jpg|thumb|200px|De 'hoge bi', 1880. ]]'''De fiets'''
  
 
Het proces van motorisering en massificering van het stedelijke en interlokale openbaar vervoer moet op de tijdgenoten spectaculair zijn overgekomen, maar ook de opkomst van de fiets kan in deze periode niemand zijn ontgaan. De fiets werd de eerste decennia na haar introductie in 1865 niet ingezet om een bestaand vervoermiddel te vervangen. Fietsen was vooral het beleven van een nieuwe ervaring: de individuele sportieve snelheidsbeleving van het toeren in, rond en tussen de steden. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd de fiets echter ook ingezet voor zakelijke doelen door handelsreizigers, ambtenaren, bankbedienden en ander kantoorpersoneel, alsook door artsen.[[Noten H2#2-25|<sup>[25]</sup>]] Na 1900 werd de fiets betaalbaar voor de geschoolde arbeider. Rond 1910 werd voor de goedkoopste Nederlandse fietsen 55 tot 70 gulden betaald. Het is echter waarschijnlijker dat de arbeider een tweedehands fiets aanschafte voor een derde of minder van de aanschafprijs. In 1924 waren er 1,8 miljoen fietsen in Nederland in gebruik; bijna ieder huishouden bezat een fiets.[[Noten H2#2-26|<sup>[26]</sup>]]
 
Het proces van motorisering en massificering van het stedelijke en interlokale openbaar vervoer moet op de tijdgenoten spectaculair zijn overgekomen, maar ook de opkomst van de fiets kan in deze periode niemand zijn ontgaan. De fiets werd de eerste decennia na haar introductie in 1865 niet ingezet om een bestaand vervoermiddel te vervangen. Fietsen was vooral het beleven van een nieuwe ervaring: de individuele sportieve snelheidsbeleving van het toeren in, rond en tussen de steden. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd de fiets echter ook ingezet voor zakelijke doelen door handelsreizigers, ambtenaren, bankbedienden en ander kantoorpersoneel, alsook door artsen.[[Noten H2#2-25|<sup>[25]</sup>]] Na 1900 werd de fiets betaalbaar voor de geschoolde arbeider. Rond 1910 werd voor de goedkoopste Nederlandse fietsen 55 tot 70 gulden betaald. Het is echter waarschijnlijker dat de arbeider een tweedehands fiets aanschafte voor een derde of minder van de aanschafprijs. In 1924 waren er 1,8 miljoen fietsen in Nederland in gebruik; bijna ieder huishouden bezat een fiets.[[Noten H2#2-26|<sup>[26]</sup>]]

Versie op 25 jul 2006 19:23