Invriezen van vis tijdens de Eerste Wereldoorlog

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 32: Regel 32:
 
Ook in Duitsland nam, als gevolg van de oorlog, de belangstelling voor het conserveren van vis toe. De Duitsers haakten in op het eerder in Nederland verrichte onderzoek, maar borduurden ook voort op door de Deense visexporteur A.J.A. Ottesen (1860-1936) ontwikkelde inzichten.  
 
Ook in Duitsland nam, als gevolg van de oorlog, de belangstelling voor het conserveren van vis toe. De Duitsers haakten in op het eerder in Nederland verrichte onderzoek, maar borduurden ook voort op door de Deense visexporteur A.J.A. Ottesen (1860-1936) ontwikkelde inzichten.  
  
Ottesen had in 1915 de door hem in de praktijk ontwikkelde methode voor het Patentambt in Berlijn gedemonstreerd.[[Noten TIN20-3-H8#8-13|<sup>[13]</sup>]] Kern van de methode-Ottesen was de vis zo snel mogelijk te bevriezen, waardoor het in de vis aanwezige water in zo klein mogelijke ijskristallen zou worden omgezet. Hierdoor zou de structuur van het weefsel zo min mogelijk worden beschadigd. Deze grote vriessnelheid bereikte Ottesen door de vis in koude vloeistof onder te dompelen in plaats van deze aan koude lucht bloot te stellen, zoals de Nederlandse onderzoekers eerder deden. Ottesen gebruikte een zeer koude pekeloplossing. Om te vermijden dat te veel zout van de vloeistof tijdens het vriesproces in de vis binnendrong (hetgeen de smaak zou beïnvloeden), hield hij de pekel op zijn vriespunt. Op deze manier scheidde de vloeistof wel ijs, maar weinig zout af. Na het bevriezingsproces haalde Ottesen de vis uit de pekel en spoelde deze met water af. [[Afbeelding:05_G357_V_8_2.JPG|thumb|left|450px|Winning van natuurijs in een Noorse fjord rond 1900 voor koeling van levensmiddelen o.a. in Nederland.]]Blootstelling aan de lucht zorgde vervolgens voor het ontstaan van een dun laagje ijs op de vis (het zogenaamde ‘glaceren’), waardoor de vis tijdens het bewaarproces niet zou uitdrogen.   
+
Ottesen had in 1915 de door hem in de praktijk ontwikkelde methode voor het Patentambt in Berlijn gedemonstreerd.[[Noten TIN20-3-H8#8-13|<sup>[13]</sup>]]  
 +
Kern van de methode-Ottesen was de vis zo snel mogelijk te bevriezen, waardoor het in de vis aanwezige water in zo klein mogelijke ijskristallen zou worden omgezet. Hierdoor zou de structuur van het weefsel zo min mogelijk worden beschadigd. Deze grote vriessnelheid bereikte Ottesen door de vis in koude vloeistof onder te dompelen in plaats van deze aan koude lucht bloot te stellen, zoals de Nederlandse onderzoekers eerder deden. Ottesen gebruikte een zeer koude [[Begrippenlijst#Pekel|pekel]]oplossing.  
 +
 
 +
Om te vermijden dat te veel zout van de vloeistof tijdens het vriesproces in de vis binnendrong (hetgeen de smaak zou beïnvloeden), hield hij de pekel op zijn vriespunt. Op deze manier scheidde de vloeistof wel ijs, maar weinig zout af. Na het bevriezingsproces haalde Ottesen de vis uit de pekel en spoelde deze met water af.  
 +
 
 +
[[Afbeelding:05_G357_V_8_2.JPG|thumb|left|450px|Winning van natuurijs in een Noorse fjord rond 1900 voor koeling van levensmiddelen o.a. in Nederland.]]Blootstelling aan de lucht zorgde vervolgens voor het ontstaan van een dun laagje ijs op de vis (het zogenaamde ‘glaceren’), waardoor de vis tijdens het bewaarproces niet zou uitdrogen.   
  
 
Het verschijnen van een Duits rapport met de daarin behandelde Deense methode was net de stimulans die het Nederlandse onderzoeksprogramma nodig had. In 1916 verzocht de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek, nu onder aanvoering van de Leidse hoogleraar H. Kamerlingh Onnes, die in 1913 de Nobelprijs had gekregen voor zijn koudetechnisch onderzoek naar het vloeibaar maken van helium, de Tweede Kamer de middelen te verstrekken om het onderzoek weer te kunnen oppakken. Slim speelden de koelexperts de nationalistische troef uit door te stellen  
 
Het verschijnen van een Duits rapport met de daarin behandelde Deense methode was net de stimulans die het Nederlandse onderzoeksprogramma nodig had. In 1916 verzocht de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek, nu onder aanvoering van de Leidse hoogleraar H. Kamerlingh Onnes, die in 1913 de Nobelprijs had gekregen voor zijn koudetechnisch onderzoek naar het vloeibaar maken van helium, de Tweede Kamer de middelen te verstrekken om het onderzoek weer te kunnen oppakken. Slim speelden de koelexperts de nationalistische troef uit door te stellen  
‘''dat Nederland toch wel een zonderling figuur zou maken, indien wij het verdere onderzoek, voor zijn handel en visscherij van zooveel gewicht, zouden willen overlaten aan naties, wier visscherij van veel minder omvang is dan de onze’''.[[Noten TIN20-3-H8#8-14|<sup>[14]</sup>]]Het pleidooi had succes. Met steun van het Rijk en onder andere de Algemeene Visscherij- Maatschappij (een grote rederij) en gelden van de koelvereniging zelf werd het onderzoek hervat.
+
‘''dat Nederland toch wel een zonderling figuur zou maken, indien wij het verdere onderzoek, voor zijn handel en visscherij van zooveel gewicht, zouden willen overlaten aan naties, wier visscherij van veel minder omvang is dan de onze’''.[[Noten TIN20-3-H8#8-14|<sup>[14]</sup>]]
 +
Het pleidooi had succes. Met steun van het Rijk en onder andere de Algemeene Visscherij- Maatschappij (een grote rederij) en gelden van de koelvereniging zelf werd het onderzoek hervat.
  
 
De nieuwe reeks proeven had tot doel de toepassing van de methode-Ottesen en het al eerder beproefde bevriezen van vis onder invloed van koude lucht te vergelijken. In 1917 en 1918 vonden experimenten plaats aan de Leidse universiteit, in de rijksvishal in IJmuiden en in het Nederlandsch Visscherij-Proefstation in Utrecht, waarbij vis onder een temperatuur van min zes tot min acht graden Celsius werd bevroren. De commissie besteedde veel aandacht aan het constant houden van de temperatuur; vanzelfsprekend mocht ze niet boven nul graden Celsius uitkomen. De onderzoekers werden hierbij gehinderd door de onvolkomen isolatie van de proefruimte in Leiden; die in IJmuiden was beter geïsoleerd. Ze meldden:  
 
De nieuwe reeks proeven had tot doel de toepassing van de methode-Ottesen en het al eerder beproefde bevriezen van vis onder invloed van koude lucht te vergelijken. In 1917 en 1918 vonden experimenten plaats aan de Leidse universiteit, in de rijksvishal in IJmuiden en in het Nederlandsch Visscherij-Proefstation in Utrecht, waarbij vis onder een temperatuur van min zes tot min acht graden Celsius werd bevroren. De commissie besteedde veel aandacht aan het constant houden van de temperatuur; vanzelfsprekend mocht ze niet boven nul graden Celsius uitkomen. De onderzoekers werden hierbij gehinderd door de onvolkomen isolatie van de proefruimte in Leiden; die in IJmuiden was beter geïsoleerd. Ze meldden:  
Regel 42: Regel 48:
 
De onderzoekscommissie was in februari 1919 in haar eindrapport gematigd positief over de toepassing van de methode-Ottesen. De houdbaarheid was zeer veel beter dan bij het bevriezen door blootstelling aan koude lucht het geval was (laat staan dan bij koelen in ijs), terwijl de vis zeer goed van smaak bleef. Het oordeel van de commissie was: ''‘zeer geschikt voor verzending op verren afstand, ook naar de tropen''’.[[Noten TIN20-3-H8#8-16|<sup>[16]</sup>]]  
 
De onderzoekscommissie was in februari 1919 in haar eindrapport gematigd positief over de toepassing van de methode-Ottesen. De houdbaarheid was zeer veel beter dan bij het bevriezen door blootstelling aan koude lucht het geval was (laat staan dan bij koelen in ijs), terwijl de vis zeer goed van smaak bleef. Het oordeel van de commissie was: ''‘zeer geschikt voor verzending op verren afstand, ook naar de tropen''’.[[Noten TIN20-3-H8#8-16|<sup>[16]</sup>]]  
  
Op basis van deze resultaten zette het Laboratorium voor Vergelijkende Pathologie in Leiden een proefstation voor conservering van vis op, waaraan een chemisch ingenieur werd verbonden. Op aangeven van Bottemanne overwoog de rijksoverheid zelf verder te experimenteren met het bevriezen van vis. In mei 1918 bood de maatschappij Vianda in Hoek van Holland, importeur van bevroren Argentijns vlees en beschikkend over een vriesinrichting, Bottemanne hiervoor vriesruimte aan. ‘Dat onze fabriek gelegen is te Hoek van Holland in plaats van IJmuiden kan dunkt ons geen bezwaren veroorzaken omdat wij beschikken over een met vriesruimte ingericht zeeschip, hetgeen de visch eventueel van IJmuiden naar hier zou kunnen overbrengen.’[[Noten TIN20-3-H8#8-17|<sup>[17]</sup>]] Ook de Vereenigde IJsfabrieken in IJmuiden wilden bij verdere proefnemingen graag behulpzaam zijn.  
+
Op basis van deze resultaten zette het Laboratorium voor Vergelijkende Pathologie in Leiden een proefstation voor conservering van vis op, waaraan een chemisch ingenieur werd verbonden. Op aangeven van Bottemanne overwoog de rijksoverheid zelf verder te experimenteren met het bevriezen van vis.  
 +
 
 +
In mei 1918 bood de maatschappij Vianda in Hoek van Holland, importeur van bevroren Argentijns vlees en beschikkend over een vriesinrichting, Bottemanne hiervoor vriesruimte aan. ‘Dat onze fabriek gelegen is te Hoek van Holland in plaats van IJmuiden kan dunkt ons geen bezwaren veroorzaken omdat wij beschikken over een met vriesruimte ingericht zeeschip, hetgeen de visch eventueel van IJmuiden naar hier zou kunnen overbrengen.’[[Noten TIN20-3-H8#8-17|<sup>[17]</sup>]]  
 +
Ook de Vereenigde IJsfabrieken in IJmuiden wilden bij verdere proefnemingen graag behulpzaam zijn.  
  
  
 
'''Octrooirechten Ottesen'''
 
'''Octrooirechten Ottesen'''
  
De beëindiging van de Eerste Wereldoorlog en de inzakkende export van vis in 1920 voorkwamen echter dat de regering verdere initiatieven in deze richting nam. Wel besloot de regering in het voorjaar van 1919, op voorstel van Bottemanne, de rechten voor Nederland voor toepassing van het systeem-Ottesen te verwerven. De koop was een rechtstreeks uitvloeisel van de nijpende voedselsituatie in 1918-1919.[[Noten TIN20-3-H8#8-18|<sup>[18]</sup>]] Ook speelde mee dat de betrokken beleidsambtenaren bang waren dat de Deense octrooihouder zelf in Nederland zijn veelbelovende methode zou gaan exploiteren. De rechten kostten de Staat maar liefst fl. 100.000, voor 1919 een astronomisch bedrag.
+
De beëindiging van de Eerste Wereldoorlog en de inzakkende export van vis in 1920 voorkwamen echter dat de regering verdere initiatieven in deze richting nam. Wel besloot de regering in het voorjaar van 1919, op voorstel van Bottemanne, de rechten voor Nederland voor toepassing van het systeem-Ottesen te verwerven. De koop was een rechtstreeks uitvloeisel van de nijpende voedselsituatie in 1918-1919.[[Noten TIN20-3-H8#8-18|<sup>[18]</sup>]] Ook speelde mee dat de betrokken beleidsambtenaren bang waren dat de Deense [[Begrippenlijst#Octrooi|octrooihouder]] zelf in Nederland zijn veelbelovende methode zou gaan exploiteren. De rechten kostten de Staat maar liefst fl. 100.000, voor 1919 een astronomisch bedrag.

Versie op 15 apr 2008 14:56