Keuze tussen alternatieven

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
 
'''Boerderijboter of fabrieksboter/stoomkracht of handkracht'''
 
'''Boerderijboter of fabrieksboter/stoomkracht of handkracht'''
 
  
 
Eind 19e eeuw waren er verschillende mogelijkheden om tot een winstgevender boterbereiding te komen. Er was allereerst de keuze tussen boerderijboter of fabrieksboter.  
 
Eind 19e eeuw waren er verschillende mogelijkheden om tot een winstgevender boterbereiding te komen. Er was allereerst de keuze tussen boerderijboter of fabrieksboter.  
Regel 6: Regel 5:
 
Bij de keuze voor fabrieksboter, waren er de productie-alternatieven:  fabricage met [[begrippenlijst#Stoomkracht|stoomkracht]] of  met handkracht. De afwegingen die in Gelderland en [[Zuivel in Zuid Nederland|'''Zuid-Nederland''']] werden gemaakt, laten zien dat de keuze voor een stoomfabriek geenszins vanzelfsprekend was.  
 
Bij de keuze voor fabrieksboter, waren er de productie-alternatieven:  fabricage met [[begrippenlijst#Stoomkracht|stoomkracht]] of  met handkracht. De afwegingen die in Gelderland en [[Zuivel in Zuid Nederland|'''Zuid-Nederland''']] werden gemaakt, laten zien dat de keuze voor een stoomfabriek geenszins vanzelfsprekend was.  
  
Vooral vreesde men dat grootschalige produktie, een belangrijke voorwaarde voor een winstgevende stoomfabriek, allerlei extra moeilijkheden met zich mee zou brengen. [[Afbeelding:TIN19_blz131.jpg|thumb|right|340px|De stoomzuivelfabriek in Ell is bijna klaar]]
+
Vooral vreesde men dat grootschalige produktie, een belangrijke voorwaarde voor een winstgevende stoomfabriek, allerlei extra moeilijkheden met zich mee zou brengen.  
 +
[[Afbeelding:TIN19_blz131.jpg|thumb|right|340px|De stoomzuivelfabriek in Ell is bijna klaar]]
  
 
De zuivelcommissie van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw kreeg in 1894 van enkele Gelderse boeren te horen dat zij tegen fabrieken zou zijn en zich te veel richtte op de zuivelbereiding op de boerderij. De zuivelcommissie had inderdaad de voorkeur gegeven aan het Brabants-Limburgse handkrachtsysteem boven de grote stoomfabrieken. Kleine handkrachtfabrieken werkten meer voor een lokale markt, en waren een 'landbouwzaak', stoomfabrieken waren meer 'een handelszaak' - door hun grote productie moesten zij zich wel richten op regionale, of zelfs internationale markten.[[Noten TIN19-1-H4#4-70|<sup>[70]</sup>]]  
 
De zuivelcommissie van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw kreeg in 1894 van enkele Gelderse boeren te horen dat zij tegen fabrieken zou zijn en zich te veel richtte op de zuivelbereiding op de boerderij. De zuivelcommissie had inderdaad de voorkeur gegeven aan het Brabants-Limburgse handkrachtsysteem boven de grote stoomfabrieken. Kleine handkrachtfabrieken werkten meer voor een lokale markt, en waren een 'landbouwzaak', stoomfabrieken waren meer 'een handelszaak' - door hun grote productie moesten zij zich wel richten op regionale, of zelfs internationale markten.[[Noten TIN19-1-H4#4-70|<sup>[70]</sup>]]  
Regel 14: Regel 14:
 
'''Zuivelleraar pleit voor kleine coöperatieve fabrieken'''
 
'''Zuivelleraar pleit voor kleine coöperatieve fabrieken'''
  
 +
De commissie voor het [[Zuivel en onderwijs|'''zuivelonderwijs''']] bracht een brochure met haar visie uit. De zuivelleraar Van Weydom Claterbos had zich in Limburg op de hoogte laten stellen van de handkracht-[[begrippenlijst#Cooperatie|cooperaties]].
  
De commissie voor het [[Zuivel en onderwijs|'''zuivelonderwijs''']] bracht een brochure met haar visie uit. De zuivelleraar Van Weydom Claterbos had zich in Limburg op de hoogte laten stellen van de handkracht-[[begrippenlijst#Coöperatie|cooperaties]].
+
Als voordeel van die werkwijze zag hij de arbeidsbesparing op de boerderijen; het gebruik van goedkope, nieuwe werktuigen die meer boter per liter melk leveren; de productie van betere boter en dus een hogere prijs voor de boer.[[Noten TIN19-1-H4#4-71|<sup>[71]</sup>]]  
 
+
Vooral voor kleine boeren was de verbouwing van melkkelders en de aanschaf van metalen in plaats van houten gereedschappen te kostbaar in verhouding tot hun altijd nog geringe boterproductie.  
Als voordeel van die werkwijze zag hij de arbeidsbesparing op de boerderijen; het gebruik van goedkope, nieuwe werktuigen die meer boter per liter melk leveren; de productie van betere boter en dus een hogere prijs voor de boer.[[Noten TIN19-1-H4#4-71|<sup>[71]</sup>]] Vooral voor kleine boeren was de verbouwing van melkkelders en de aanschaf van metalen in plaats van houten gereedschappen te kostbaar in verhouding tot hun altijd nog geringe boterproductie.  
+
  
 
Juist voor hen zou een coöperatieve fabriek wel op haar plaats zijn. Maar ook dan moest de boer er zorg voor dragen dat hij op de boerderij de melk op de juiste manier behandelde. Met die kanttekening ontzenuwde de zuivelleraar de kritiek op zijn cursussen die hij had vernomen: het onderwijs zou teveel boerderij-gericht zijn, en dergelijke kennis was niet meer nodig als men toch overging op fabriekmatige boterbereiding.  
 
Juist voor hen zou een coöperatieve fabriek wel op haar plaats zijn. Maar ook dan moest de boer er zorg voor dragen dat hij op de boerderij de melk op de juiste manier behandelde. Met die kanttekening ontzenuwde de zuivelleraar de kritiek op zijn cursussen die hij had vernomen: het onderwijs zou teveel boerderij-gericht zijn, en dergelijke kennis was niet meer nodig als men toch overging op fabriekmatige boterbereiding.  
  
De Maatschappij van Landbouw steunde hem en voerde nog aan dat de fabrieksproductiekosten van 15 à 20 cent per kg boter ook heel goed op de boerderij verdiend konden worden, als de boeren maar boter van gelijke kwaliteit wisten te maken. Juist daarom waren de cursussen onmisbaar in de vorm waarin ze werden gegeven.[[Noten TIN19-1-H4#4-72|<sup>[72]</sup>]] Het zou de boeren er bovendien van vrijwaren dat ze met handen en voeten gebonden raakten aan de melkprijs die fabrikanten wilden betalen.  
+
De Maatschappij van Landbouw steunde hem en voerde nog aan dat de fabrieksproductiekosten van 15 à 20 cent per kg boter ook heel goed op de boerderij verdiend konden worden, als de boeren maar boter van gelijke kwaliteit wisten te maken. Juist daarom waren de cursussen onmisbaar in de vorm waarin ze werden gegeven.[[Noten TIN19-1-H4#4-72|<sup>[72]</sup>]]  
 +
Het zou de boeren er bovendien van vrijwaren dat ze met handen en voeten gebonden raakten aan de melkprijs die fabrikanten wilden betalen.  
  
 
Een grote stoomfabriek was immers sterk afhankelijk van internationale ontwikkelingen en als zo'n fabriek op een verre markt geen hogere prijs voor zijn boter kon maken, dan was het raadzaam dat de boer zelf, tegen lagere produktiekosten, goede boter maakte voor een plaatselijke markt.[[Noten TIN19-1-H4#4-73|<sup>[73]</sup>]]  
 
Een grote stoomfabriek was immers sterk afhankelijk van internationale ontwikkelingen en als zo'n fabriek op een verre markt geen hogere prijs voor zijn boter kon maken, dan was het raadzaam dat de boer zelf, tegen lagere produktiekosten, goede boter maakte voor een plaatselijke markt.[[Noten TIN19-1-H4#4-73|<sup>[73]</sup>]]  
 
  
  
Regel 30: Regel 30:
 
'''Van boerderij-cursussen naar advisering coöperaties'''
 
'''Van boerderij-cursussen naar advisering coöperaties'''
  
 
+
In april 1894 reisde Claterbos weer langs de plaatsen van zijn vorige [[De praktijk van de zuivelleraar|'''cursussen''']] en bij die gelegenheden werd hij overstelpt met vragen omtrent het oprichten van kleine coöperatieve boterfabrieken. Zelfs kwam er een aanvraag voor een cursus tot opleiding van personeel voor zulke fabrieken, waarover uit Noord-Brabant en Limburg zulke goede berichten werden vernomen.[[Noten TIN19-1-H4#4-74|<sup>[74]</sup>]]   
In april 1894 reisde Claterbos weer langs de plaatsen van zijn vorige cursussen en bij die gelegenheden werd hij overstelpt met vragen omtrent het oprichten van kleine coöperatieve boterfabrieken. Zelfs kwam er een aanvraag voor een cursus tot opleiding van personeel voor zulke fabrieken, waarover uit Noord-Brabant en Limburg zulke goede berichten werden vernomen.[[Noten TIN19-1-H4#4-74|<sup>[74]</sup>]]   
+
  
 
Hij paste dat jaar zijn programma enigszins aan en ineens verschenen er bij die cursus naast twaalf vrouwen ook tien, later twaalf mannen. Wat zij extra leerden was het gebruik van de zgn. acid-butyrometer van Gerber, een toestel om het vetgehalte van de melk te bepalen en dat men nodig had voor de gehalte-uitbetaling aan de boeren.  
 
Hij paste dat jaar zijn programma enigszins aan en ineens verschenen er bij die cursus naast twaalf vrouwen ook tien, later twaalf mannen. Wat zij extra leerden was het gebruik van de zgn. acid-butyrometer van Gerber, een toestel om het vetgehalte van de melk te bepalen en dat men nodig had voor de gehalte-uitbetaling aan de boeren.  
  
Het aantal aanvragen voor de gebruikelijke cursussen begon sterk terug te lopen. De Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw zag dat er met succes grotere en kleinere zuivelfabrieken in haar gebied werden opgericht. Daarmee ontstond een nieuw werkterrein voor de zuivelleraar. In 1896 meldden zich nog maar 55 leerlingen voor de gewone boerderij-cursussen, dus werd in 1897 besloten om de leraar per 1 juli 1898 een andere taak te geven: hij zou Zuivelconsulent worden en de coöperatieve zuivelfabrieken van advies dienen op technisch, organisatorisch, bouwkundig, boekhoudkundig, administratief en financieel gebied. De niet-coöperatieve fabrieken konden van zijn diensten geen gebruik maken.[[Noten TIN19-1-H4#4-75|<sup>[75]</sup>]] [[Afbeelding:TIN19_blz130.jpg|thumb|right|360px|Foto 1951: Handkracht-boterfabriek te Oirlo]]
+
Het aantal aanvragen voor de gebruikelijke cursussen begon sterk terug te lopen. De Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw zag dat er met succes grotere en kleinere zuivelfabrieken in haar gebied werden opgericht. Daarmee ontstond een nieuw werkterrein voor de zuivelleraar. In 1896 meldden zich nog maar 55 leerlingen voor de gewone boerderij-cursussen, dus werd in 1897 besloten om de leraar per 1 juli 1898 een andere taak te geven: hij zou Zuivel[[Begrippenlijst#Consulent|consulent]] worden en de coöperatieve zuivelfabrieken van advies dienen op technisch, organisatorisch, bouwkundig, boekhoudkundig, administratief en financieel gebied. De niet-coöperatieve fabrieken konden van zijn diensten geen gebruik maken.[[Noten TIN19-1-H4#4-75|<sup>[75]</sup>]]
 
+
  
 +
[[Afbeelding:TIN19_blz130.jpg|thumb|right|360px|Foto 1951: Handkracht-boterfabriek te Oirlo]]
  
  
Regel 44: Regel 43:
 
'''Voor kleinschaligheid'''
 
'''Voor kleinschaligheid'''
  
 
+
Mogelijk is door sommigen, die ervan gehoord hadden, in de vroege jaren '90 nog gedacht aan stoomfabrieken zoals die in het verre [[Zuivelfabrieken in Noord Nederland|'''Friesland''']] werden opgericht. Maar net als het Deense [[Ontwikkelingen in Denemarken|'''Schwartz-systeem''']] niet erg geschikt was voor Friesland, zo was ook het Friese fabriekstype in die jaren geen goed alternatief voor de zuidelijke provincies. Het aantal koeien binnen één uur gaans, te voet, was veel kleiner dan in het noorden. Een melkrijder met paard en wagen zou het rayon van een fabriek natuurlijk aanzienlijk kunnen vergroten, en daarmee zou stoomkracht ook rendabel kunnen zijn.
Mogelijk is door sommigen, die ervan gehoord hadden, in de vroege jaren '90 nog gedacht aan stoomfabrieken zoals die in het verre Friesland werden opgericht. Maar net als het Deense [[Ontwikkelingen in Denemarken|'''Schwartz-systeem''']] niet erg geschikt was voor Friesland, zo was ook het Friese fabriekstype in die jaren geen goed alternatief voor de zuidelijke provincies. Het aantal koeien binnen één uur gaans, te voet, was veel kleiner dan in het noorden. Een melkrijder met paard en wagen zou het rayon van een fabriek natuurlijk aanzienlijk kunnen vergroten, en daarmee zou stoomkracht ook rendabel kunnen zijn.
+
  
 
Toch kozen de zandgrondboeren voor een kleinschalige opzet. In de eerste plaats hadden zij de middelen niet om voor ƒ 20.000 of meer een stoomfabriek te bouwen. Alleen als ze zich met heel grote aantallen tegelijk zouden verenigen, waren dergelijke bedragen haalbaar. Met zo'n organisatie had echter niemand ervaring.  
 
Toch kozen de zandgrondboeren voor een kleinschalige opzet. In de eerste plaats hadden zij de middelen niet om voor ƒ 20.000 of meer een stoomfabriek te bouwen. Alleen als ze zich met heel grote aantallen tegelijk zouden verenigen, waren dergelijke bedragen haalbaar. Met zo'n organisatie had echter niemand ervaring.  

Versie op 1 apr 2008 14:31