Korenmolenaar als beroep

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 9: Regel 9:
 
Het einde van de oude Republiek in 1795 bracht de opheffing van het gildewezen. Gilden waren in strijd met de verkondigde vrijheid van beroep en bedrijf. Afschaffing volgde na herhaaldelijk debat in 1798 en 1808 en werd bevestigd door Koning Willem I in 1818. Daarmee verdween eveneens een ander oud recht, namelijk de molendwang. Dit was het recht om van de inwoners in een bepaald gebied te eisen dat zij hun graan nergens anders mochten laten malen dan op een bepaalde molen en tegen een vastgesteld maalloon. De molendwang kwam in vele streken en steden voor, hoewel niet overal.(10)   
 
Het einde van de oude Republiek in 1795 bracht de opheffing van het gildewezen. Gilden waren in strijd met de verkondigde vrijheid van beroep en bedrijf. Afschaffing volgde na herhaaldelijk debat in 1798 en 1808 en werd bevestigd door Koning Willem I in 1818. Daarmee verdween eveneens een ander oud recht, namelijk de molendwang. Dit was het recht om van de inwoners in een bepaald gebied te eisen dat zij hun graan nergens anders mochten laten malen dan op een bepaalde molen en tegen een vastgesteld maalloon. De molendwang kwam in vele streken en steden voor, hoewel niet overal.(10)   
 
De korenmolenaars verloren met het molenaarsgilde en de molendwang hun sterke monopoliepositie. Iedereen kon in principe een korenmaalderij beginnen. Hij had daarvoor weliswaar een vergunning nodig, maar die kon hem niet geweigerd worden op grond van concurrentie overwegingen. De burger en de boer waren verder vrij hun graan daar te laten malen waar zij dat wensten. In de negentiende eeuw klaagden korenmolenaars regelmatig over de te grote concurrentie en drongen zij bij de plaatselijke overheid aan op beschermende maatregelen, zoals het weigeren van vergunningen aan nieuwkomers of het dwingen van bakkers hun graan in de stad te malen.(11)Ook trachtten zij nieuwkomers tegen te werken door bijvoorbeeld hen uit te sluiten van samenwerking en onderlinge steunverlening.
 
De korenmolenaars verloren met het molenaarsgilde en de molendwang hun sterke monopoliepositie. Iedereen kon in principe een korenmaalderij beginnen. Hij had daarvoor weliswaar een vergunning nodig, maar die kon hem niet geweigerd worden op grond van concurrentie overwegingen. De burger en de boer waren verder vrij hun graan daar te laten malen waar zij dat wensten. In de negentiende eeuw klaagden korenmolenaars regelmatig over de te grote concurrentie en drongen zij bij de plaatselijke overheid aan op beschermende maatregelen, zoals het weigeren van vergunningen aan nieuwkomers of het dwingen van bakkers hun graan in de stad te malen.(11)Ook trachtten zij nieuwkomers tegen te werken door bijvoorbeeld hen uit te sluiten van samenwerking en onderlinge steunverlening.
De korenmolenaar was in vele streken in Nederland een burger met aanzien, met enige goede wil de plaatselijke industrieel te noemen en samen met de geestelijke, de burgemeester en de brouwer tot de notabelen van een stadje of dorp behorend. De maatschappelijke positie van de korenmolenaar was echter onder druk komen te staan. De afschaffing van de gilden had gezorgd voor een toenemende concurrentie binnen de bedrijfstak. Dat was vooral merkbaar in de steden waar veel korenmolens waren, zoals Amsterdam dat ruim dertig molens op het stedelijk grondgebied had en nog een ruim aantal in de directe omgeving. Drie Amsterdamse molenaars die het stadsbestuur vroegen om maatregelen tegen de bovenmatige concurrentie in de graanmaalderij, merkten op dat <hoe groot in aanzien het te vaak met een afgunstig oog beschouwde bedrijf van korenmolenaar zich aan sommigen moge voordoen, het in zichzelve altoos een kostbaar, maar gering en aan vele onaangenaamheden onderworpen bedrijf is ...>.(12)  
+
De korenmolenaar was in vele streken in Nederland een burger met aanzien, met enige goede wil de plaatselijke industrieel te noemen en samen met de geestelijke, de burgemeester en de brouwer tot de notabelen van een stadje of dorp behorend. De maatschappelijke positie van de korenmolenaar was echter onder druk komen te staan. De afschaffing van de gilden had gezorgd voor een toenemende concurrentie binnen de bedrijfstak. Dat was vooral merkbaar in de steden waar veel korenmolens waren, zoals Amsterdam dat ruim dertig molens op het stedelijk grondgebied had en nog een ruim aantal in de directe omgeving. Drie Amsterdamse molenaars die het stadsbestuur vroegen om maatregelen tegen de bovenmatige concurrentie in de graanmaalderij, merkten op dat <hoe groot in aanzien het te vaak met een afgunstig oog beschouwde bedrijf van korenmolenaar zich aan sommigen moge voordoen, het in zichzelve altoos een kostbaar, maar gering en aan vele onaangenaamheden onderworpen bedrijf is ...>.(12) [[Afbeelding:Rijen_Korenmolen.JPEG|thumb|250px|left|Korenmolen te Rijen, Noord-Brabant]]
 
Om wilde concurrentie te voorkomen, bleef de samenwerking tussen de Amsterdamse korenmolenaars in een andere gedaante gewoon voortbestaan. De gildekeuren waren vervangen door een overeenkomst <tusschen de eigenaars en bemaalders van de korenmolens te Amsterdam ..... met het doel om misbruiken te weren en den onderlingen naijver te bepalen to eene eerlijke mededinging>.(13)Het maalloon werd in onderling overleg vastgesteld en bij alle bakkers en andere opdrachtsgevers centraal geïnd door een ontvanger, zodat ontduiking van het afgesproken tarief door individuele molenaars onmogelijk was. Een belangrijk deel van het maalloon ontving de molenaar die het betreffende meel gemalen had, niet terug. Het verdween in een centrale kas die regelmatig gelijk over de leden (molensgewijs) verdeeld werd. Het resultaat was uiteindelijk een forse nivellering van de inkomsten van de molenaars. Zonder de herverdeling zou de rijkste molenaar meer dan dertien maal zoveel verdiend hebben als de armste; door de herverdeling nam het verschil af tot minder dan het drievoudige.
 
Om wilde concurrentie te voorkomen, bleef de samenwerking tussen de Amsterdamse korenmolenaars in een andere gedaante gewoon voortbestaan. De gildekeuren waren vervangen door een overeenkomst <tusschen de eigenaars en bemaalders van de korenmolens te Amsterdam ..... met het doel om misbruiken te weren en den onderlingen naijver te bepalen to eene eerlijke mededinging>.(13)Het maalloon werd in onderling overleg vastgesteld en bij alle bakkers en andere opdrachtsgevers centraal geïnd door een ontvanger, zodat ontduiking van het afgesproken tarief door individuele molenaars onmogelijk was. Een belangrijk deel van het maalloon ontving de molenaar die het betreffende meel gemalen had, niet terug. Het verdween in een centrale kas die regelmatig gelijk over de leden (molensgewijs) verdeeld werd. Het resultaat was uiteindelijk een forse nivellering van de inkomsten van de molenaars. Zonder de herverdeling zou de rijkste molenaar meer dan dertien maal zoveel verdiend hebben als de armste; door de herverdeling nam het verschil af tot minder dan het drievoudige.
 
Kortom, de Amsterdamse graanmaalderij werd beheerst door een kartel. De samenwerking kreeg ook vorm in een bestuur, in een weduwen- en begrafenisfonds, in onderlinge bijstand bij rampspoed (bijvoorbeeld brand), in bepalingen waaraan knechten moesten voldoen, en dergelijke. Molenaars van buiten de stad waren de belangrijkste concurrenten vòòr de komst van de stoomkorenmolenaars. Het kartel slaagde er echter iedere keer weer in, gedeeltelijk in samenwerking met het stadsbestuur, deze concurrentie effectief uit te schakelen.
 
Kortom, de Amsterdamse graanmaalderij werd beheerst door een kartel. De samenwerking kreeg ook vorm in een bestuur, in een weduwen- en begrafenisfonds, in onderlinge bijstand bij rampspoed (bijvoorbeeld brand), in bepalingen waaraan knechten moesten voldoen, en dergelijke. Molenaars van buiten de stad waren de belangrijkste concurrenten vòòr de komst van de stoomkorenmolenaars. Het kartel slaagde er echter iedere keer weer in, gedeeltelijk in samenwerking met het stadsbestuur, deze concurrentie effectief uit te schakelen.

Versie op 20 jul 2007 15:57