Melkconsumptie en consumenten

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 4: Regel 4:
  
  
De overheid, geconfronteerd met zowel een melkoverschot als grote verschillen in melkconsumptie tussen stad en platteland en tussen regio’s, startte in de jaren dertig campagnes ter bevordering van het melkverbruik. Hiertoe richtte ze tezamen met de zuivelindustrie het Crisiszuivelbureau op. De overheidspolitiek was gestoeld op enerzijds overwegingen van volksgezondheid, anderzijds het wegwerken van het melkoverschot. De schoolmelkprogramma’s, die na een succesvolle actie in Rotterdam door het in 1937 opgerichte Centraal Schoolmelkcomité werden uitgevoerd en gecoördineerd, hadden dezelfde achtergrond. Het Crisiszuivelbureau organiseerde [[Zuivel en onderwijs|'''zuivelcursussen''']], lezingen, tentoonstellingen, huisbezoeken en excursies naar zuivelfabrieken ten einde de zuivelconsumptie te verhogen.[[Noten TIN20-3-H6#6-33|<sup>[33]</sup>]]   
+
De overheid, geconfronteerd met zowel een melkoverschot als grote verschillen in melkconsumptie tussen stad en platteland en tussen regio’s, startte in de jaren dertig [[Crisis, overheid en collectieve propaganda|'''campagnes ter bevordering van het melkverbruik''']]. Hiertoe richtte ze tezamen met de zuivelindustrie het Crisiszuivelbureau op. De overheidspolitiek was gestoeld op enerzijds overwegingen van volksgezondheid, anderzijds het wegwerken van het melkoverschot. De schoolmelkprogramma’s, die na een succesvolle actie in Rotterdam door het in 1937 opgerichte Centraal Schoolmelkcomité werden uitgevoerd en gecoördineerd, hadden dezelfde achtergrond. Het Crisiszuivelbureau organiseerde [[Zuivel en onderwijs|'''zuivelcursussen''']], lezingen, tentoonstellingen, huisbezoeken en excursies naar zuivelfabrieken ten einde de zuivelconsumptie te verhogen.[[Noten TIN20-3-H6#6-33|<sup>[33]</sup>]]   
  
  
Na opheffing van de rantsoenering in 1949 steeg het melkgebruik tot 0,57 liter per hoofd van de bevolking per dag tegen 0,5 l in 1947 en 0,53 l in 1948.[[Noten TIN20-3-H6#6-34|<sup>[34]</sup>]] Op basis van het toenemende melkgebruik verwachtte de voormalig directeur van het Bedrijfschap voor Zuivel in 1950 dat in 1960 3,3 miljoen ton melk beschikbaar zou zijn voor verwerking tot consumptiemelk tegen 1,24 miljoen ton in de jaren 1936-1939. De verwachting was dat ook de consumptie van dit product flink zou toenemen, tot 2,8 miljoen ton in 1960.[[Noten TIN20-3-H6#6-35|<sup>[35]</sup>]] Deze verwachtingen werden echter niet bewaardheid.[[Noten TIN20-3-H6#6-36|<sup>[36]</sup>]] De melkprijs leek hierbij een belangrijke rol te spelen. Flessenmelk was relatief duur en daarmee een product voor ‘de tamelijk welgestelden’, ‘die zich de weelde van flessenmelk konden veroorloven’.[[Noten TIN20-3-H6#6-37|<sup>[37]</sup>]]   
+
Na opheffing van de rantsoenering in 1949 steeg het melkgebruik tot 0,57 liter per hoofd van de bevolking per dag tegen 0,5 l in 1947 en 0,53 l in 1948.[[Noten TIN20-3-H6#6-34|<sup>[34]</sup>]]  
 +
Op basis van het toenemende melkgebruik verwachtte de voormalig directeur van het Bedrijfschap voor Zuivel in 1950 dat in 1960 3,3 miljoen ton melk beschikbaar zou zijn voor verwerking tot consumptiemelk tegen 1,24 miljoen ton in de jaren 1936-1939. De verwachting was dat ook de consumptie van dit product flink zou toenemen, tot 2,8 miljoen ton in 1960.[[Noten TIN20-3-H6#6-35|<sup>[35]</sup>]]  
 +
Deze verwachtingen werden echter niet bewaardheid.[[Noten TIN20-3-H6#6-36|<sup>[36]</sup>]]  
 +
De melkprijs leek hierbij een belangrijke rol te spelen. Flessenmelk was relatief duur en daarmee een product voor ‘de tamelijk welgestelden’, ‘die zich de weelde van flessenmelk konden veroorloven’.[[Noten TIN20-3-H6#6-37|<sup>[37]</sup>]]   
  
  
Aan het begin van de jaren vijftig bestond het aanbod aan consumptiemelk uit gesteriliseerde melk, hooggepasteuriseerde melk en laaggepasteuriseerde melk. De termen ‘hoog’ en ‘laag’ hierbij verwezen naar de duur van verhitting tijdens de pasteurisatie.[[Noten TIN20-3-H6#6-38|<sup>[38]</sup>]] Gesteriliseerde melk was nagenoeg onbeperkt houdbaar, maar had doorgaans een sterke kook- en karamelsmaak door langdurige verhitting, verhitting op te hoge temperatuur of door hoge verhitting in meerdere fases. Ze werd daarom vooral gebruikt in de koffie en voor de bereiding van melkspijzen. Hooggepasteuriseerde melk had ook een sterke kooksmaak en een taaie roomprop in de hals van de fles. De houdbaarheid ervan was ‘zeer beperkt’. [[Afbeelding:Grafiek_6,1.jpg|thumb|500px|right|Verbruik van melk (1935-1992).]] Laaggepasteuriseerde melk was het meest geschikt als ‘drinkmelk’. Onder ‘normale omstandigheden’ kon deze melk twee dagen worden bewaard. In de jaren vijftig won de laaggepasteuriseerde melk langzaam terrein.  
+
Aan het begin van de jaren vijftig bestond het aanbod aan consumptiemelk uit gesteriliseerde melk, hooggepasteuriseerde melk en laaggepasteuriseerde melk. De termen ‘hoog’ en ‘laag’ hierbij verwezen naar de duur van verhitting tijdens de pasteurisatie.[[Noten TIN20-3-H6#6-38|<sup>[38]</sup>]]  
 +
Gesteriliseerde melk was nagenoeg onbeperkt houdbaar, maar had doorgaans een sterke kook- en karamelsmaak door langdurige verhitting, verhitting op te hoge temperatuur of door hoge verhitting in meerdere fases. Ze werd daarom vooral gebruikt in de koffie en voor de bereiding van melkspijzen. Hooggepasteuriseerde melk had ook een sterke kooksmaak en een taaie roomprop in de hals van de fles. De houdbaarheid ervan was ‘zeer beperkt’.  
  
 +
[[Afbeelding:Grafiek_6,1.jpg|thumb|500px|right|Verbruik van melk (1935-1992).]]
 +
Laaggepasteuriseerde melk was het meest geschikt als ‘drinkmelk’. Onder ‘normale omstandigheden’ kon deze melk twee dagen worden bewaard. In de jaren vijftig won de laaggepasteuriseerde melk langzaam terrein.
  
Voor de zuivelindustrie was het zorgelijk dat vanaf het midden van de jaren vijftig de melkconsumptie afnam (zie grafiek 6.1).[[Noten TIN20-3-H6#6-39|<sup>[39]</sup>]] Eerdere verwachtingen over een stijgende afzet werden gelogenstraft. De zuivelfabrikanten hoopten toch de afzet te bevorderen door kwaliteitsverbetering en ze hadden hierbij vooral de detailhandel in het vizier. Op basis van studiereizen naar de Verenigde Staten concludeerde de sector dat de toename van het melkgebruik het best zou kunnen worden bereikt door toepassing van verpakkingen die bescherming boden tegen daglicht en vooral door toepassing van een gesloten koelketen van fabriek naar huishoudens. Zo probeerde de zuivelindustrie het plaatsen van koelcellen bij de detailhandel te stimuleren, terwijl de Limburgse zuivelfabrieken in 1961 consumenten de gelegenheid boden koelkasten aan te schaffen in huurkoop.[[Noten TIN20-3-H6#6-40|<sup>[40]</sup>]]
 
  
 +
Voor de zuivelindustrie was het zorgelijk dat vanaf het midden van de jaren vijftig de melkconsumptie afnam (zie grafiek 6.1).[[Noten TIN20-3-H6#6-39|<sup>[39]</sup>]]
 +
Eerdere verwachtingen over een stijgende afzet werden gelogenstraft. De zuivelfabrikanten hoopten toch de afzet te bevorderen door[[Controle op de melkkwaliteit|''' kwaliteitsverbetering''']] en ze hadden hierbij vooral de detailhandel in het vizier.
  
De route van vergroting van de omzet door introductie van nieuwe producten (zoals de milkshake en melkdranken) en het aanspreken van nieuwe doelgroepen werd in deze periode niet gevolgd.[[Noten TIN20-3-H6#6-41|<sup>[41]</sup>]] Desalniettemin besefte de zuivelindustrie in de jaren zestig de noodzaak van een ‘beter inzicht in de verlangens van alle consumenten’. Ze wilde de smaak van de consument weliswaar nog altijd aanpassen aan ‘de consequenties van moderne bereidingsmethoden’.[[Noten TIN20-3-H6#6-42|<sup>[42]</sup>]] De fabrikanten concludeerden dat dit alleen kon wanneer ze meer dan voorheen rekening zouden houden met de consument en diens wensen.[[Noten TIN20-3-H6#6-43|<sup>[43]</sup>]] Het was echter niet zo duidelijk voor de industrie hoe die consument er uitzag en wat diens behoeften waren. In dit kader pleitte minister A. Vondeling in 1958 voor het verrichten van marktonderzoek, omdat ''‘(..)wij meer weten van de gedragingen van een koe dan van de elementaire gedragingen van de consument’''.[[Noten TIN20-3-H6#6-44|<sup>[44]</sup>]]  
+
Op basis van studiereizen naar de Verenigde Staten concludeerde de sector dat de toename van het melkgebruik het best zou kunnen worden bereikt door toepassing van verpakkingen die bescherming boden tegen daglicht en vooral door toepassing van een gesloten koelketen van fabriek naar huishoudens. Zo probeerde de zuivelindustrie het plaatsen van koelcellen bij de detailhandel te stimuleren, terwijl de Limburgse zuivelfabrieken in 1961 consumenten de gelegenheid boden [[De invloed van de supermarkt op eetpatroon en keukeninrichting|'''koelkasten''']] aan te schaffen in huurkoop.[[Noten TIN20-3-H6#6-40|<sup>[40]</sup>]]
 +
 
 +
 
 +
De route van vergroting van de omzet door introductie van nieuwe producten (zoals de milkshake en melkdranken) en het aanspreken van nieuwe doelgroepen werd in deze periode niet gevolgd.[[Noten TIN20-3-H6#6-41|<sup>[41]</sup>]]  
 +
Desalniettemin besefte de zuivelindustrie in de jaren zestig de noodzaak van een ‘beter inzicht in de verlangens van alle consumenten’. Ze wilde de [[Economische en sociaalculturele invloed op het eetpatroon|'''smaak van de consument''']] weliswaar nog altijd aanpassen aan ‘de consequenties van moderne bereidingsmethoden’.[[Noten TIN20-3-H6#6-42|<sup>[42]</sup>]]  
 +
De fabrikanten concludeerden dat dit alleen kon wanneer ze meer dan voorheen rekening zouden houden met de consument en diens wensen.[[Noten TIN20-3-H6#6-43|<sup>[43]</sup>]]  
 +
Het was echter niet zo duidelijk voor de industrie hoe die consument er uitzag en wat diens behoeften waren. In dit kader pleitte minister A. Vondeling in 1958 voor het verrichten van marktonderzoek, omdat ''‘(..)wij meer weten van de gedragingen van een koe dan van de elementaire gedragingen van de consument’''.[[Noten TIN20-3-H6#6-44|<sup>[44]</sup>]]  
  
  

Versie op 14 apr 2008 17:14