Molenbedrijf en meelfabriek

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 25: Regel 25:
 
Hetzelfde gold voor de windroos op de molenkap waarmee de molen zich automatisch in de wind zette en de regulateur van de molenstenen. Deze uitvinding gaf een meer constante draaibeweging aan de loper en regelde de maaldruk. Zij betekende bovendien een bescheiden arbeidsbesparing, daar de regeling door de molenaar met de steenlichter verviel. Van toepassing in Nederland werd nergens melding gemaakt.
 
Hetzelfde gold voor de windroos op de molenkap waarmee de molen zich automatisch in de wind zette en de regulateur van de molenstenen. Deze uitvinding gaf een meer constante draaibeweging aan de loper en regelde de maaldruk. Zij betekende bovendien een bescheiden arbeidsbesparing, daar de regeling door de molenaar met de steenlichter verviel. Van toepassing in Nederland werd nergens melding gemaakt.
  
De basis voor de sterke positie van het windmolenbedrijf is in het voorgaande aangegeven. Het was economisch nog redelijk rendabel tot ver in de negentiende eeuw in vergelijking met de stoommolen. Het was hecht verankerd in de lokale infrastructuur met kleinschalige graanverbouwing en kleinschalige broodproduktie. Het leverde tevens een eindprodukt dat aansloot bij het consumptiepatroon ter plaatse. Het [[Meel en gezondheid|'''rogge  en tarwebrood''']] van ongebuild of enigszins [[Begrippenlijst#Buil|gebuild]] meel had de voorkeur in het grootste deel van Nederland. Wittebrood van fijne bloem - vooral het domein van de meel- (en brood) fabrieken - werd hoofdzakelijk in het westen, zuid westen en in de grotere steden gegeten.[[Noten TIN19-1-H3#3-110|<sup>[110]</sup>]]
+
De basis voor de sterke positie van het windmolenbedrijf is in het voorgaande aangegeven. Het was economisch nog redelijk [[Begrippenlijst #Rendabel|rendabel]] tot ver in de negentiende eeuw in vergelijking met de stoommolen. Het was hecht verankerd in de lokale infrastructuur met kleinschalige graanverbouwing en kleinschalige broodproduktie. Het leverde tevens een eindprodukt dat aansloot bij het consumptiepatroon ter plaatse. Het [[Meel en gezondheid|'''rogge  en tarwebrood''']] van ongebuild of enigszins [[Begrippenlijst#Buil|gebuild]] meel had de voorkeur in het grootste deel van Nederland. Wittebrood van fijne bloem - vooral het domein van de meel- (en brood) fabrieken - werd hoofdzakelijk in het westen, zuid westen en in de grotere steden gegeten.[[Noten TIN19-1-H3#3-110|<sup>[110]</sup>]]
 
[[Afbeelding:Meelfabriek_Middelburg_2.jpg|thumb|360px|left|Meelfabriek te Middelburg. Exterieur ca. 1890]]
 
[[Afbeelding:Meelfabriek_Middelburg_2.jpg|thumb|360px|left|Meelfabriek te Middelburg. Exterieur ca. 1890]]
  
Regel 37: Regel 37:
  
  
De meelfabrieken daarentegen werden zwaar getroffen. De meelfabrieken hadden in principe door hun ligging en hun productieproces van de prijsdaling van het graan profijt kunnen trekken. Zij kregen echter te maken met een sterke toename in de invoer van meel en bloem. Daarbij speelde een rol dat het maalproces in het buitenland een grondige verandering had ondergaan. Buitenlandse fabrikanten waren inmiddels overgegaan op het malen met walsen in plaats van stenen en gebruikte geheel nieuwe installaties voor het zuiveren, zeven en ziften, zoals plansichters, [[Begrippenlijst#Trieur|trieurs]] en [[Begrippenlijst#Aspirateur|aspirateurs]]. Een ingrijpende reorganisatie van de binnenlandse meelnijverheid was het gevolg. Niet minder dan 56 meelfabrieken werden tussen 1880 en 1900 gesloten, terwijl de fabricage zich in een klein aantal (omstreeks 1900 ongeveer 26, waaronder zeer grote, kapitaalintensieve) ondernemingen concentreerde, die nagenoeg de gehele binnenlandse tarwebloemproduktie in handen kreeg.[[Noten TIN19-1-H3#3-112|<sup>[112]</sup>]]   
+
De meelfabrieken daarentegen werden zwaar getroffen. De meelfabrieken hadden in principe door hun ligging en hun productieproces van de prijsdaling van het graan profijt kunnen trekken. Zij kregen echter te maken met een sterke toename in de invoer van meel en bloem. Daarbij speelde een rol dat het maalproces in het buitenland een grondige verandering had ondergaan. Buitenlandse fabrikanten waren inmiddels overgegaan op het malen met walsen in plaats van stenen en gebruikte geheel nieuwe installaties voor het zuiveren, zeven en ziften, zoals plansichters, [[Begrippenlijst#Trieur|trieurs]] en [[Begrippenlijst#Aspirateurs|aspirateurs]]. Een ingrijpende reorganisatie van de binnenlandse meelnijverheid was het gevolg. Niet minder dan 56 meelfabrieken werden tussen 1880 en 1900 gesloten, terwijl de fabricage zich in een klein aantal (omstreeks 1900 ongeveer 26, waaronder zeer grote, kapitaalintensieve) ondernemingen concentreerde, die nagenoeg de gehele binnenlandse tarwebloemproduktie in handen kreeg.[[Noten TIN19-1-H3#3-112|<sup>[112]</sup>]]   
  
 
Voor het windmolenbedrijf lag in deze ontwikkeling een onomkeerbaar effect. Had het windmolenbedrijf vóór deze tijd de produktietechniek van de fabriek in principe kunnen imiteren, dat was nu niet meer mogelijk. De nieuwe produktietechniek vereiste  - in tegenstelling tot diverse oude fabriekmatige stelsels  - een regelmatige aandrijving. De klassieke windmolen was daartoe niet in staat.
 
Voor het windmolenbedrijf lag in deze ontwikkeling een onomkeerbaar effect. Had het windmolenbedrijf vóór deze tijd de produktietechniek van de fabriek in principe kunnen imiteren, dat was nu niet meer mogelijk. De nieuwe produktietechniek vereiste  - in tegenstelling tot diverse oude fabriekmatige stelsels  - een regelmatige aandrijving. De klassieke windmolen was daartoe niet in staat.

Huidige versie van 21 apr 2008 om 19:49