Nederland eet anders

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 10: Regel 10:
 
welvaart gemaakt.
 
welvaart gemaakt.
  
Met deze breuk in de voedselsituatie is de geschiedenis slechts ten dele verteld. De komst van de meel- en broodfabrieken was ook het signaal van een volledige gedaanteverwisseling van de voedselvoorziening.  Deze verandering laat zich uitdrukken in twee totaal verschillende regimes, namelijk het klassieke en het moderne.
+
Met deze breuk in de voedselsituatie is de geschiedenis slechts ten dele verteld. De komst van de [[De meelfabriek in Nederland|'''meel- en broodfabrieken''']] was ook het signaal van een volledige gedaanteverwisseling van de voedselvoorziening.  Deze verandering laat zich uitdrukken in twee totaal verschillende regimes, namelijk het klassieke en het moderne.
 
Rond het midden van de 19de eeuw hadden Nederlanders, zoals wij zagen, een uiterst beperkte keuze aan voedingsmiddelen. Ze aten vooral wat lokaal voortgebracht werd. De variëteit zal voor heel Nederland niet groter dan enkele honderden producten geweest zijn en betrof vooral de verschillen tussen de sociale klassen, de regio’s, stad- en platteland en de seizoenen. De producten ondergingen weinig bewerkingen. Aardappelen en groenten gingen na een bereiding in de keuken zo in de pan. Graan moest nog worden gemalen en brood nog gebakken. Melk werd zo gedronken, verwerkt in pap of gekarnd en tot boter en kaas gemaakt. De consumptie van zuivel was overigens beperkt. De bewerkingen geschiedden kleinschalig, op ambachtelijke wijze en veelal binnen het huishouden. De energiebronnen waren klassiek en bestonden al eeuwenlang: menselijke of dierlijke (paarden of honden) spierkracht, windkracht door heel het land en waterkracht in sommige streken, de warmte van turf, hout of steenkool. De gereedschappen waren van hout en metaal, en zo eenvoudig dat een plaatselijke timmerman of smid ze kon maken, repareren of namaken. De vakbekwaamheid werd overgedragen van vader op zoon, van moeder op dochter, van meester op leerling, en ontwikkelde zich verder in de praktijk. De afstand tussen producent en consument was klein. Men kocht direct van de boer of bij de bakker, op dag- en weekmarkten of in kleine kruidenierswinkeltjes. De voedselvoorziening was gebonden aan de regels van de lokale beroepsgemeenschappen en de gemeentelijke overheid.
 
Rond het midden van de 19de eeuw hadden Nederlanders, zoals wij zagen, een uiterst beperkte keuze aan voedingsmiddelen. Ze aten vooral wat lokaal voortgebracht werd. De variëteit zal voor heel Nederland niet groter dan enkele honderden producten geweest zijn en betrof vooral de verschillen tussen de sociale klassen, de regio’s, stad- en platteland en de seizoenen. De producten ondergingen weinig bewerkingen. Aardappelen en groenten gingen na een bereiding in de keuken zo in de pan. Graan moest nog worden gemalen en brood nog gebakken. Melk werd zo gedronken, verwerkt in pap of gekarnd en tot boter en kaas gemaakt. De consumptie van zuivel was overigens beperkt. De bewerkingen geschiedden kleinschalig, op ambachtelijke wijze en veelal binnen het huishouden. De energiebronnen waren klassiek en bestonden al eeuwenlang: menselijke of dierlijke (paarden of honden) spierkracht, windkracht door heel het land en waterkracht in sommige streken, de warmte van turf, hout of steenkool. De gereedschappen waren van hout en metaal, en zo eenvoudig dat een plaatselijke timmerman of smid ze kon maken, repareren of namaken. De vakbekwaamheid werd overgedragen van vader op zoon, van moeder op dochter, van meester op leerling, en ontwikkelde zich verder in de praktijk. De afstand tussen producent en consument was klein. Men kocht direct van de boer of bij de bakker, op dag- en weekmarkten of in kleine kruidenierswinkeltjes. De voedselvoorziening was gebonden aan de regels van de lokale beroepsgemeenschappen en de gemeentelijke overheid.

Versie op 14 mrt 2008 15:21