Nieuwe producten op de voedingsmarkt

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
In de periode 1890-1920 vond een versnelling in de [[Industrialisering van voedsel: brood, koek en banket|'''industrialisering''']] van voedsel plaats. Een [[begrippenlijst#Indicatie|indicatie]] hiervoor is dat een groot deel van de eerste generatie [[begrippenlijst#Multinational|multinationals]] die in Nederland na 1870 tot ontwikkeling kwam, geworteld was in de voedingsmiddelennijverheid.[[Noten TIN20-3-H2#2-40|<sup>[40]</sup>]] De ambachtelijke productie bleef echter ook voortbestaan. Onder invloed hiervan werd het assortiment waaruit consumenten konden kiezen, ruimer en gevarieerder. Het omvatte veel artikelen die eerder niet bestonden, met daarnaast de vertrouwde oude producten. Typerend voor deze decennia was in zekere zin het naast elkaar bestaan van het oude en het nieuwe op voedingsmiddelengebied. Dit gold voor bijna alle lagen van de bevolking. Luxeproducten bleven niet meer geheel onbereikbaar voor de minder bevoorrechte groepen. Nederlanders vervingen roggebrood of boekweitepap steeds vaker door het smakelijker bevonden tarwebrood. Arbeiders aten niet langer meer enkel aardappelen met azijn of vet en wat spek, maar gingen er vlees bij eten, zij het in kleine hoeveelheden en vaak uitsluitend op zon- en feestdagen.[[Noten TIN20-3-H2#2-41|<sup>[41]</sup>]]
+
In de periode 1890-1920 vond een versnelling in de [[Industrialisering van voedsel: brood, koek en banket|'''industrialisering''']] van voedsel plaats. Een [[begrippenlijst#Indicatie|indicatie]] hiervoor is dat een groot deel van de eerste generatie [[begrippenlijst#Multinational|multinationals]] die in Nederland na 1870 tot ontwikkeling kwam, geworteld was in de voedingsmiddelennijverheid.[[Noten TIN20-3-H2#2-40|<sup>[40]</sup>]]  
 +
De ambachtelijke productie bleef echter ook voortbestaan. Onder invloed hiervan werd het assortiment waaruit consumenten konden kiezen, ruimer en gevarieerder. Het omvatte veel artikelen die eerder niet bestonden, met daarnaast de vertrouwde oude producten.  
 +
 
 +
Typerend voor deze decennia was in zekere zin het naast elkaar bestaan van het oude en het nieuwe op voedingsmiddelengebied. Dit gold voor bijna alle lagen van de bevolking. Luxeproducten bleven niet meer geheel onbereikbaar voor de minder bevoorrechte groepen. Nederlanders vervingen roggebrood of boekweitepap steeds vaker door het smakelijker bevonden tarwebrood. Arbeiders aten niet langer meer enkel aardappelen met azijn of vet en wat spek, maar gingen er vlees bij eten, zij het in kleine hoeveelheden en vaak uitsluitend op zon- en feestdagen.[[Noten TIN20-3-H2#2-41|<sup>[41]</sup>]]
 
[[Afbeelding:05_G357_V_1_3.JPG|thumb|320px|left|Proefpersonen bezig met een smaaktest bij Iglo in 1961.]]
 
[[Afbeelding:05_G357_V_1_3.JPG|thumb|320px|left|Proefpersonen bezig met een smaaktest bij Iglo in 1961.]]
  
In het begin van de twintigste eeuw stonden beschuit, boter, thee, suiker, kaas, vlees, vis en groenten op hun menu. Later gold dat ook een enkele maal voor [[begrippenlijst#Versnapering|versnaperingen]] als koekjes, chocoladerepen, [[begrippenlijst#Daisy|daisy’s]] en sint nicolaaskoek.[[Noten TIN20-3-H2#2-42|<sup>[42]</sup>]] Deze verzameling artikelen was als geheel echter in geen enkel budget te vinden. Koffie, suiker, stroop en witbrood waren intussen wel normale producten geworden, al werden meestal niet de beste kwaliteiten gebruikt en kwam menging met surrogaten zoals [[begrippenlijst#Cichorei|cichorei]] veel voor. Ook thee en cacao werden in de lagere kringen gedronken, zij het in mindere mate dan in de meer welgestelde. Zodra de laagstbetaalde groepen financieel de keus hadden, gingen ze gevarieerder en ‘luxer’ eten. Naast klasseverschillen bestonden er wat betreft de beschikbare assortimenten grote verschillen tussen stad en platteland en in de verschillende regio’s.  
+
In het begin van de twintigste eeuw stonden beschuit, boter, thee, suiker, kaas, vlees, vis en groenten op hun menu. Later gold dat ook een enkele maal voor [[begrippenlijst#Versnapering|versnaperingen]] als koekjes, chocoladerepen, [[begrippenlijst#Daisy|daisy’s]] en sint nicolaaskoek.[[Noten TIN20-3-H2#2-42|<sup>[42]</sup>]]  
Variatie betekende in deze periode ook tweeslachtigheid, hetgeen een kenmerk heet te zijn voor overgangsperiodes. Preïndustriële, agrarisch-ambachtelijke slachtvetten als [[begrippenlijst#Reuzel|reuzel]] en rundvet, die huisvrouwen en andere gebruikers eerst moesten uitsmelten, verschenen zij aan zij met kant en klare, industrieel gefabriceerde kunstboter of (sla)olie. Aloude levensmiddelen als diverse soorten peulvruchten, [[begrippenlijst#Gort|gort]] of [[begrippenlijst#Grutten|
+
Deze verzameling artikelen was als geheel echter in geen enkel budget te vinden. Koffie, suiker, stroop en witbrood waren intussen wel normale producten geworden, al werden meestal niet de beste kwaliteiten gebruikt en kwam menging met surrogaten zoals [[begrippenlijst#Cichorei|cichorei]] veel voor. Ook thee en cacao werden in de lagere kringen gedronken, zij het in mindere mate dan in de meer welgestelde.  
grutten]] stonden op het menu naast industrieel geproduceerde vermicelli en [[begrippenlijst#Sago|sago]].[[Noten TIN20-3-H2#2-43|<sup>[43]</sup>]] Behalve natuurboter werden ook koelhuisboter, plantenboter en margarine gebruikt, evenals broodbeleg als hagelslag en gestampte muisjes. In plaats van de "smeer" van vet en stroop of aardappelprak met zout belegden Nederlanders hun boterhammen voortaan met worstsoorten als leverworst, [[begrippenlijst#Plokworst|plokworst]] en tongenworst. Op het gebied van versnaperingen konden ze genieten van nieuwe industriële producten als koekjes, zuurtjes, chocola en pinda’s.[[Noten TIN20-3-H2#2-44|<sup>[44]</sup>]]   
+
 
 +
Zodra de laagstbetaalde groepen financieel de keus hadden, gingen ze gevarieerder en ‘luxer’ eten. Naast klasseverschillen bestonden er wat betreft de beschikbare assortimenten grote verschillen tussen stad en platteland en in de verschillende regio’s.  
 +
Variatie betekende in deze periode ook tweeslachtigheid, hetgeen een kenmerk heet te zijn voor overgangsperiodes. Preïndustriële, agrarisch-ambachtelijke slachtvetten als [[begrippenlijst#Reuzel|reuzel]] en rundvet, die huisvrouwen en andere gebruikers eerst moesten uitsmelten, verschenen zij aan zij met kant en klare, industrieel gefabriceerde [[Kunstboter de andere kant van de botermarkt|'''kunstboter''']] of (sla)olie. Aloude levensmiddelen als diverse soorten peulvruchten, [[begrippenlijst#Gort|gort]] of[[begrippenlijst#Grutten|grutten]] stonden op het menu naast industrieel geproduceerde vermicelli en [[begrippenlijst#Sago|sago]].[[Noten TIN20-3-H2#2-43|<sup>[43]</sup>]]  
 +
 
 +
Behalve natuurboter werden ook koelhuisboter, plantenboter en margarine gebruikt, evenals broodbeleg als hagelslag en gestampte muisjes. In plaats van de "smeer" van vet en stroop of aardappelprak met zout belegden Nederlanders hun boterhammen voortaan met worstsoorten als leverworst, [[begrippenlijst#Plokworst|plokworst]] en tongenworst. Op het gebied van versnaperingen konden ze genieten van nieuwe industriële producten als koekjes, zuurtjes, chocola en pinda’s.[[Noten TIN20-3-H2#2-44|<sup>[44]</sup>]]   
  
 
Ook etenstijden en maaltijdpatronen behielden aanvankelijk gedeeltelijk een [[begrippenlijst#Pre-industrieel|pre-industrieel]] karakter en varieerden sterk naar regio, seizoen en maatschappelijke positie evenals tussen stad en platteland. De stedelingen liepen bij de vernieuwingen voorop.[[Noten TIN20-3-H2#2-45|<sup>[45]</sup>]] De warme maaltijd verschoof bij hen naar de avond, terwijl inwoners met geld vaker buiten de deur aten. De industrialisering van de voedings- en genotmiddelenindustrie ging gepaard met een groot aantal samenhangende organisatorische en technische veranderingen. Er was sprake van mechanisering en [[Geur- en smaakstoffen|'''chemicalisering''']], vaak gepaard gaand met het ontstaan van grotere bedrijven. Tegelijkertijd bleven in sommige sectoren ambachtelijke wijzen van productie bestaan. Ondanks de grote variatie was verlenging en differentiatie van en grote afhankelijkheid tussen en binnen de schakels van de voedingsmiddelenketen zichtbaar op veel terreinen. Gezien de omvang en complexiteit van de voedingsmiddelenindustrie kunnen we helaas niet alle veranderingen in de hele bedrijfstak beschrijven. We beperken ons noodgedwongen tot de bespreking van enkele sectoren als illustratie voor de algemene trend.
 
Ook etenstijden en maaltijdpatronen behielden aanvankelijk gedeeltelijk een [[begrippenlijst#Pre-industrieel|pre-industrieel]] karakter en varieerden sterk naar regio, seizoen en maatschappelijke positie evenals tussen stad en platteland. De stedelingen liepen bij de vernieuwingen voorop.[[Noten TIN20-3-H2#2-45|<sup>[45]</sup>]] De warme maaltijd verschoof bij hen naar de avond, terwijl inwoners met geld vaker buiten de deur aten. De industrialisering van de voedings- en genotmiddelenindustrie ging gepaard met een groot aantal samenhangende organisatorische en technische veranderingen. Er was sprake van mechanisering en [[Geur- en smaakstoffen|'''chemicalisering''']], vaak gepaard gaand met het ontstaan van grotere bedrijven. Tegelijkertijd bleven in sommige sectoren ambachtelijke wijzen van productie bestaan. Ondanks de grote variatie was verlenging en differentiatie van en grote afhankelijkheid tussen en binnen de schakels van de voedingsmiddelenketen zichtbaar op veel terreinen. Gezien de omvang en complexiteit van de voedingsmiddelenindustrie kunnen we helaas niet alle veranderingen in de hele bedrijfstak beschrijven. We beperken ons noodgedwongen tot de bespreking van enkele sectoren als illustratie voor de algemene trend.

Versie op 8 apr 2008 11:10