Octrooien in Nederland

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 5: Regel 5:
 
De voorstanders van de afschaffing hanteerden ook wel politieke argumenten die afkomstig waren uit de leer van het liberalisme: de <knellende> band van de octrooiwetgeving werd gezien als een uiting van overdadig overheidsingrijpen, dat werd afgekeurd. De door liberalen gedomineerde regering ging daarom over tot afschaffing van de wet, in de verwachting dat de andere landen in Europa dit goede voorbeeld spoedig zouden volgen. Dat gebeurde echter niet.
 
De voorstanders van de afschaffing hanteerden ook wel politieke argumenten die afkomstig waren uit de leer van het liberalisme: de <knellende> band van de octrooiwetgeving werd gezien als een uiting van overdadig overheidsingrijpen, dat werd afgekeurd. De door liberalen gedomineerde regering ging daarom over tot afschaffing van de wet, in de verwachting dat de andere landen in Europa dit goede voorbeeld spoedig zouden volgen. Dat gebeurde echter niet.
 
Het ontbreken van octrooi belemmeringen maakte het voor Nederlandse ondernemers eenvoudig en goedkoop om een kunstboterfabriek op te zetten. Ze hoefden zich geen zorgen te maken over octrooi claims van een monopoliserende licentiehouder, en ze waren vrijgesteld van de hoge kosten die een licentie nu eenmaal met zich meebracht. Vooral in de periode 1879 1883 maakten veel ondernemers gebruik van de grote vrijheid, die de Nederlandse wetgeving bood. In deze fase beleefde de margarine industrie een ongekende uitbreiding. Kleine ondernemers gingen er kunstboter fabricage <bijdoen>, naast hun oorspronkelijke bezigheden. Niets belette hen om de kans te wagen en snel rijk te worden in de nieuwe branche.
 
Het ontbreken van octrooi belemmeringen maakte het voor Nederlandse ondernemers eenvoudig en goedkoop om een kunstboterfabriek op te zetten. Ze hoefden zich geen zorgen te maken over octrooi claims van een monopoliserende licentiehouder, en ze waren vrijgesteld van de hoge kosten die een licentie nu eenmaal met zich meebracht. Vooral in de periode 1879 1883 maakten veel ondernemers gebruik van de grote vrijheid, die de Nederlandse wetgeving bood. In deze fase beleefde de margarine industrie een ongekende uitbreiding. Kleine ondernemers gingen er kunstboter fabricage <bijdoen>, naast hun oorspronkelijke bezigheden. Niets belette hen om de kans te wagen en snel rijk te worden in de nieuwe branche.
 
  
 
'''De verbreiding van de margarine industrie, 1879 1883'''
 
'''De verbreiding van de margarine industrie, 1879 1883'''
Regel 14: Regel 13:
 
In de pioniersfase van de nieuwe industrie, de periode 1871 1878, was het aantal fabrieken in Noord Brabant tot een tiental beperkt gebleven: behalve het <kartel> van Jurgens bestaande uit vier bedrijven en de eerder genoemde vijf outsiders, kwam er in 1878 een vierde Osse fabriek bij, de firma Meijer van Leeuwen. Aan het einde van de pionierstijd kwam ook buiten deze provincie een klein aantal fabriekjes van de grond. In 1877 vestigden Cohen & Van der Laan in Haarlem en Muller & Cie. in Oldenzaal een kunstboterfabriek; in 1878 deden J. Cramer & J. Scheers in Nijmegen en A. Poesse & Zn. in Hengelo hetzelde.  
 
In de pioniersfase van de nieuwe industrie, de periode 1871 1878, was het aantal fabrieken in Noord Brabant tot een tiental beperkt gebleven: behalve het <kartel> van Jurgens bestaande uit vier bedrijven en de eerder genoemde vijf outsiders, kwam er in 1878 een vierde Osse fabriek bij, de firma Meijer van Leeuwen. Aan het einde van de pionierstijd kwam ook buiten deze provincie een klein aantal fabriekjes van de grond. In 1877 vestigden Cohen & Van der Laan in Haarlem en Muller & Cie. in Oldenzaal een kunstboterfabriek; in 1878 deden J. Cramer & J. Scheers in Nijmegen en A. Poesse & Zn. in Hengelo hetzelde.  
 
De belangrijkste centra van de Noordbrabantse margarine industrie waren de steden Oss en Den Bosch. Oss was de bakermat van de industrie en standplaats van vier bedrijven. In 's Hertogenbosch was Cordeweener begonnen met de produktie van de oleomargarine en de stad was een knooppunt van handelswegen voor het eindprodukt en de grondstoffen. Den Bosch was ook het eindpunt van de spoorverbinding met Frankrijk, waarlangs een gedeelte van de oleomargarine uit Parijs Nederland binnenkwam.
 
De belangrijkste centra van de Noordbrabantse margarine industrie waren de steden Oss en Den Bosch. Oss was de bakermat van de industrie en standplaats van vier bedrijven. In 's Hertogenbosch was Cordeweener begonnen met de produktie van de oleomargarine en de stad was een knooppunt van handelswegen voor het eindprodukt en de grondstoffen. Den Bosch was ook het eindpunt van de spoorverbinding met Frankrijk, waarlangs een gedeelte van de oleomargarine uit Parijs Nederland binnenkwam.
Dit beeld van een geografisch geconcentreerde, regionale industrie veranderde radikaal omstreeks 1879. Binnen twee jaar tijd steeg het aantal fabrieken van 14 in 1878 tot 68 in 1880.  De explosieve groei beperkte zich niet tot de provincie Noord Brabant _ er werden nieuwe fabrieken ingericht in bijna alle provincies. Belangrijke nieuwe concentraties ontstonden in Rotterdan en omstreken, Haarlem/Amsterdam, Oldenzaal/Goor en Nijmegen. Een aantal van de nieuwkomers groeide uit tot grote bedrijven, een nog veel groter aantal verdween geruisloos na een zeer kort en kwijnend bestaan.
+
Dit beeld van een geografisch geconcentreerde, regionale industrie veranderde radikaal omstreeks 1879. Binnen twee jaar tijd steeg het aantal fabrieken van 14 in 1878 tot 68 in 1880.  De explosieve groei beperkte zich niet tot de provincie Noord Brabant _ er werden nieuwe fabrieken ingericht in bijna alle provincies. Belangrijke nieuwe concentraties ontstonden in Rotterdan en omstreken, Haarlem/Amsterdam, Oldenzaal/Goor en Nijmegen. Een aantal van de nieuwkomers groeide uit tot grote bedrijven, een nog veel groter aantal verdween geruisloos na een zeer kort en kwijnend bestaan.(zie tabel 5.1)
 
+
Tabel 5.1. Het aantal kunstboterfabrieken in Nederland per provincie, 1875 1900
+
 
+
 
+
 
+
1875 1880 1885 1890 1895 1900
+
 
+
 
+
 
+
Noord-Brabant 7 24 16 14 14 12
+
Zuid-Holland 10 12 11 11 10
+
Noord-Holland 12 6 4 3 3
+
Gelderland 8 6 6 4 2
+
Overijssel 5 2 2 2 1
+
Friesland 2 3 2
+
Limburg 4 2 1
+
Overige 2 1 2 2 2
+
 
+
 
+
 
+
Totaal 7 67 48 42 36 30
+
 
+
 
+
Bron:De cijfers zijn gebaseerd op gegevens afkomstig uit: de provinciale jaarverslagen, de jaarlijkse gemeenteverslagen en de registers van het stoomwezen.
+
 
+
  
 
Wat is de achtergrond van deze snelle verbreiding van de nieuwe industrie, die veel weg heeft van een industriële explosie? Wij zullen in het kort nagaan: het aspect van de grondstoffen en de afzetmogelijkheden.
 
Wat is de achtergrond van deze snelle verbreiding van de nieuwe industrie, die veel weg heeft van een industriële explosie? Wij zullen in het kort nagaan: het aspect van de grondstoffen en de afzetmogelijkheden.
 
Naast oleomargarine verwerkte de kunstboterindustrie grote hoeveelheden melk en echte boter. In die zin was het een onvervalste landbouwindustrie, zoals ook de firma Jurgens liet zien. In 1880 werd bij Jurgens behalve 50 ton oleo per week ook nog dagelijks 7000 liter verse melk afgeleverd. Boeren uit de wijde omgeving vonden het winstgevender om hun melk direkt aan de fabriek te verkopen dan er zelf keer op keer kleine porties slechte boter van te maken. Hondekarren met twee of drie melkbussen reden af en aan bij grote en kleine fabrieken. Verder was de nieuwe industrie een dankbare afnemer van de Kempische boter, waarvan Jurgens alleen al wekelijks 12 ton nodig had. Een Engels landbouwkundige ontdekte wat juist de Kempische boter zo gewild maakte bij alle kunstboterfabrikanten die hij bezocht. De boeren maakten boter op uitdrukkelijk verzoek van de industrie, en van een speciale samenstelling. Zij karnden zure melk en zure room tot een sterk smakend en grof produkt, waarvan al een kleine toevoeging voldoende was om de smaak en smeerbaarheid van de oleomargarine te verbeteren. De meeste kunstboter uit Brabant bestond uit 10% boter, 30% melk en wat grondnoten-olie, en 60% oleomargarine.  
 
Naast oleomargarine verwerkte de kunstboterindustrie grote hoeveelheden melk en echte boter. In die zin was het een onvervalste landbouwindustrie, zoals ook de firma Jurgens liet zien. In 1880 werd bij Jurgens behalve 50 ton oleo per week ook nog dagelijks 7000 liter verse melk afgeleverd. Boeren uit de wijde omgeving vonden het winstgevender om hun melk direkt aan de fabriek te verkopen dan er zelf keer op keer kleine porties slechte boter van te maken. Hondekarren met twee of drie melkbussen reden af en aan bij grote en kleine fabrieken. Verder was de nieuwe industrie een dankbare afnemer van de Kempische boter, waarvan Jurgens alleen al wekelijks 12 ton nodig had. Een Engels landbouwkundige ontdekte wat juist de Kempische boter zo gewild maakte bij alle kunstboterfabrikanten die hij bezocht. De boeren maakten boter op uitdrukkelijk verzoek van de industrie, en van een speciale samenstelling. Zij karnden zure melk en zure room tot een sterk smakend en grof produkt, waarvan al een kleine toevoeging voldoende was om de smaak en smeerbaarheid van de oleomargarine te verbeteren. De meeste kunstboter uit Brabant bestond uit 10% boter, 30% melk en wat grondnoten-olie, en 60% oleomargarine.  
 
  
 
'''Oleomargarine in overvloed'''
 
'''Oleomargarine in overvloed'''
Regel 52: Regel 25:
 
   
 
   
  
Grafiek 5.1 De hoeveelheid aangevoerde oleomargarine in de Rotterdamse haven, in tonnen (1881-1900)
 
 
 
 
 
Bron: Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel van Rotterdam.
 
 
Nota bene: Vóór 1881 werd de oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en is dus geen exact cijfer te geven. De sterk fluctuerende hoeveelheden zijn van grote invloed op de margarine-industrie en geven daarom een goede indicatie van de conjunctuur in deze bedrijfstak.
 
Nota bene: Vóór 1881 werd de oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en is dus geen exact cijfer te geven. De sterk fluctuerende hoeveelheden zijn van grote invloed op de margarine-industrie en geven daarom een goede indicatie van de conjunctuur in deze bedrijfstak.
  
 
+
Uit de manier waarop de havenautoriteiten de oleo registreerden, blijkt in ieder geval wel dat het artikel werd beschouwd als ruw vet. Het werd op één lijn gesteld met bijvoorbeeld reuzel, dat overigens al vanaf het begin van de jaren zeventig in de Rotterdamse haven werd ingevoerd. De prijs van de reuzel ging echter rond 1875 sterk achteruit, wat wellicht verband hield met het groeiende aanbod van oleo. De talk die onder dezelfde categorie wordt genoemd, was bestemd voor de kaarsen  en zeepindustrie. Hoewel de eerste ladingen oleomargarine dus niet als zodanig geregistreerd werden, lijkt het wel zeker dat er al in 1876/1877 veel oleomaragarine tussenzat. De toename van de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> in de haven van Rotterdam is opmerkelijk: van 6.951 ton in 1875 naar 12.326 ton in 1876. Deze verdubbeling werd mogelijk veroorzaakt door de aanvoer van Amerikaanse oleo. In 1879 werd vanuit New York bijna 5500 ton oleo naar de Maasstad verscheept, tussen 1 januari en 1 oktober 1880 een vrijwel even groot tonnage. De Amerikaanse oleo werd de graadmeter voor de grondstoffenmarkt en de prijzen werden erop afgestemd. Een aantal Europese landen als Frankrijk, Oostenrijk  Hongarije, Rusland, België en Engeland, zond ook oleo margarine naar Nederland; met name Frankrijk en Oostenrijk bleven aanzienlijke hoeveelheden leveren. In de jaren tachtig was het gezamenlijke aandeel van de Europese landen in de oleo import in Nederland ongeveer de helft van het totaal. Precieze cijfers hiervan ontbreken, omdat de kunstboterfabrikanten contracten met de afzonderlijke Europese leveranciers afsloten. Bovendien werd deze oleo niet alleen via de haven getransporteerd, maar werd uit Frankrijk ook een grote hoeveelheid per spoor naar het zuiden van Nederland vervoerd. In 1885 exporteerde de Parijse saa bijvoorbeeld meer dan 7150 ton oleo, waarvan het allergrootste deel naar Nederland.  
Uit de manier waarop de havenautoriteiten de oleo registreerden, blijkt in ieder geval wel dat het artikel werd beschouwd als ruw vet. Het werd op één lijn gesteld met bijvoorbeeld reuzel, dat overigens al vanaf het begin van de jaren zeventig in de Rotterdamse haven werd ingevoerd. De prijs van de reuzel ging echter rond 1875 sterk achteruit, wat wellicht verband hield met het groeiende aanbod van oleo. De talk die onder dezelfde categorie wordt genoemd, was bestemd voor de kaarsen  en zeepindustrie. Hoewel de eerste ladingen oleomargarine dus niet als zodanig geregistreerd werden, lijkt het wel zeker dat er al in 1876/1877 veel oleomaragarine tussenzat. De toename van de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> in de haven van Rotterdam is opmerkelijk: van 6.951 ton in 1875 naar 12.326 ton in 1876. Deze verdubbeling werd mogelijk veroorzaakt door de aanvoer van Amerikaanse oleo. In 1879 werd vanuit New York bijna 5500 ton oleo naar de Maasstad verscheept, tussen 1 januari en 1 oktober 1880 een vrijwel even groot tonnage.  
+
De Amerikaanse oleo werd de graadmeter voor de grondstoffenmarkt en de prijzen werden erop afgestemd. Een aantal Europese landen als Frankrijk, Oostenrijk  Hongarije, Rusland, België en Engeland, zond ook oleo margarine naar Nederland; met name Frankrijk en Oostenrijk bleven aanzienlijke hoeveelheden leveren. In de jaren tachtig was het gezamenlijke aandeel van de Europese landen in de oleo import in Nederland ongeveer de helft van het totaal. Precieze cijfers hiervan ontbreken, omdat de kunstboterfabrikanten contracten met de afzonderlijke Europese leveranciers afsloten. Bovendien werd deze oleo niet alleen via de haven getransporteerd, maar werd uit Frankrijk ook een grote hoeveelheid per spoor naar het zuiden van Nederland vervoerd. In 1885 exporteerde de Parijse saa bijvoorbeeld meer dan 7150 ton oleo, waarvan het allergrootste deel naar Nederland.  
+
 
Hoewel vanaf 1882 ook grote hoeveelheden Amerikaanse oleo via de haven van Amsterdam werden verhandeld, bleef Rotterdam het belangrijkste centrum van de oleo markt. Hier werd vanaf 1890 ook zogenaamde neutral lard (varkensreuzel) aangevoerd; de fabrikanten gingen, als gevolg van de hoge oleo prijzen, dit vet in toenemende mate als alternatief voor de oleomargarine gebruiken.
 
Hoewel vanaf 1882 ook grote hoeveelheden Amerikaanse oleo via de haven van Amsterdam werden verhandeld, bleef Rotterdam het belangrijkste centrum van de oleo markt. Hier werd vanaf 1890 ook zogenaamde neutral lard (varkensreuzel) aangevoerd; de fabrikanten gingen, als gevolg van de hoge oleo prijzen, dit vet in toenemende mate als alternatief voor de oleomargarine gebruiken.
 
Omdat de hoeveelheid beschikbare oleomargarine hevig fluctueerde, was er van een vaste prijs geen sprake. Een slechte oogst in Amerika had meteen effect op de prijs, want dan werd er minder, of te mager, vee geslacht en was er minder vet beschikbaar. Binnen één jaar tijd kon de prijs van de oleomargarine variëren van  48 tot  80 per 100 kilo. Het gevolg was dat er op grote schaal speculatie plaatsvond. Om de gevolgen van de prijsfluctuaties op te vangen, gingen de kunstboterfabrikanten ertoe over voorraden aan te leggen.
 
Omdat de hoeveelheid beschikbare oleomargarine hevig fluctueerde, was er van een vaste prijs geen sprake. Een slechte oogst in Amerika had meteen effect op de prijs, want dan werd er minder, of te mager, vee geslacht en was er minder vet beschikbaar. Binnen één jaar tijd kon de prijs van de oleomargarine variëren van  48 tot  80 per 100 kilo. Het gevolg was dat er op grote schaal speculatie plaatsvond. Om de gevolgen van de prijsfluctuaties op te vangen, gingen de kunstboterfabrikanten ertoe over voorraden aan te leggen.
 
De Rotterdamse grondstoffenmarkt was het centrum van de Nederlandse (en Europese) margarine industrie geworden. De winstgevendheid in de bedrijfstak werd voor een belangrijk deel bepaald door de situatie op deze markt. Voor de kunstboterfabrikant was het een onzeker bestaan: zijn lot was indirect verbonden met de toestand van de landbouw in de Verenigde Staten van Amerika. Door de ruime beschikbaarheid van de oleo waren in 1879/1880 tientallen ondernemers in staat geweest een fabriek op te zetten en nam de margarine industrie een grote vlucht. Dat een groot aantal van hen al binnen zeer korte tijd moest afhaken was, behalve aan te hoge oleo prijzen, te wijten aan een ander conjunctuurgevoelig gegeven: de prijs van de natuurboter.
 
De Rotterdamse grondstoffenmarkt was het centrum van de Nederlandse (en Europese) margarine industrie geworden. De winstgevendheid in de bedrijfstak werd voor een belangrijk deel bepaald door de situatie op deze markt. Voor de kunstboterfabrikant was het een onzeker bestaan: zijn lot was indirect verbonden met de toestand van de landbouw in de Verenigde Staten van Amerika. Door de ruime beschikbaarheid van de oleo waren in 1879/1880 tientallen ondernemers in staat geweest een fabriek op te zetten en nam de margarine industrie een grote vlucht. Dat een groot aantal van hen al binnen zeer korte tijd moest afhaken was, behalve aan te hoge oleo prijzen, te wijten aan een ander conjunctuurgevoelig gegeven: de prijs van de natuurboter.

Versie op 20 apr 2007 10:24