Octrooien in Nederland

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 14: Regel 14:
 
De belangrijkste centra van de Noordbrabantse margarine industrie waren de steden Oss en Den Bosch. Oss was de bakermat van de industrie en standplaats van vier bedrijven. In 's Hertogenbosch was Cordeweener begonnen met de produktie van de oleomargarine en de stad was een knooppunt van handelswegen voor het eindprodukt en de grondstoffen. Den Bosch was ook het eindpunt van de spoorverbinding met Frankrijk, waarlangs een gedeelte van de oleomargarine uit Parijs Nederland binnenkwam.
 
De belangrijkste centra van de Noordbrabantse margarine industrie waren de steden Oss en Den Bosch. Oss was de bakermat van de industrie en standplaats van vier bedrijven. In 's Hertogenbosch was Cordeweener begonnen met de produktie van de oleomargarine en de stad was een knooppunt van handelswegen voor het eindprodukt en de grondstoffen. Den Bosch was ook het eindpunt van de spoorverbinding met Frankrijk, waarlangs een gedeelte van de oleomargarine uit Parijs Nederland binnenkwam.
 
Dit beeld van een geografisch geconcentreerde, regionale industrie veranderde radikaal omstreeks 1879. Binnen twee jaar tijd steeg het aantal fabrieken van 14 in 1878 tot 68 in 1880.  De explosieve groei beperkte zich niet tot de provincie Noord Brabant _ er werden nieuwe fabrieken ingericht in bijna alle provincies. Belangrijke nieuwe concentraties ontstonden in Rotterdan en omstreken, Haarlem/Amsterdam, Oldenzaal/Goor en Nijmegen. Een aantal van de nieuwkomers groeide uit tot grote bedrijven, een nog veel groter aantal verdween geruisloos na een zeer kort en kwijnend bestaan.(zie tabel 5.1)
 
Dit beeld van een geografisch geconcentreerde, regionale industrie veranderde radikaal omstreeks 1879. Binnen twee jaar tijd steeg het aantal fabrieken van 14 in 1878 tot 68 in 1880.  De explosieve groei beperkte zich niet tot de provincie Noord Brabant _ er werden nieuwe fabrieken ingericht in bijna alle provincies. Belangrijke nieuwe concentraties ontstonden in Rotterdan en omstreken, Haarlem/Amsterdam, Oldenzaal/Goor en Nijmegen. Een aantal van de nieuwkomers groeide uit tot grote bedrijven, een nog veel groter aantal verdween geruisloos na een zeer kort en kwijnend bestaan.(zie tabel 5.1)
[[Afbeelding:Tabel_5,1.jpg|thumb|300px|left]]
+
 
 
Wat is de achtergrond van deze snelle verbreiding van de nieuwe industrie, die veel weg heeft van een industriële explosie? Wij zullen in het kort nagaan: het aspect van de grondstoffen en de afzetmogelijkheden.
 
Wat is de achtergrond van deze snelle verbreiding van de nieuwe industrie, die veel weg heeft van een industriële explosie? Wij zullen in het kort nagaan: het aspect van de grondstoffen en de afzetmogelijkheden.
 
Naast oleomargarine verwerkte de kunstboterindustrie grote hoeveelheden melk en echte boter. In die zin was het een onvervalste landbouwindustrie, zoals ook de firma Jurgens liet zien. In 1880 werd bij Jurgens behalve 50 ton oleo per week ook nog dagelijks 7000 liter verse melk afgeleverd. Boeren uit de wijde omgeving vonden het winstgevender om hun melk direkt aan de fabriek te verkopen dan er zelf keer op keer kleine porties slechte boter van te maken. Hondekarren met twee of drie melkbussen reden af en aan bij grote en kleine fabrieken. Verder was de nieuwe industrie een dankbare afnemer van de Kempische boter, waarvan Jurgens alleen al wekelijks 12 ton nodig had. Een Engels landbouwkundige ontdekte wat juist de Kempische boter zo gewild maakte bij alle kunstboterfabrikanten die hij bezocht. De boeren maakten boter op uitdrukkelijk verzoek van de industrie, en van een speciale samenstelling. Zij karnden zure melk en zure room tot een sterk smakend en grof produkt, waarvan al een kleine toevoeging voldoende was om de smaak en smeerbaarheid van de oleomargarine te verbeteren. De meeste kunstboter uit Brabant bestond uit 10% boter, 30% melk en wat grondnoten-olie, en 60% oleomargarine.  
 
Naast oleomargarine verwerkte de kunstboterindustrie grote hoeveelheden melk en echte boter. In die zin was het een onvervalste landbouwindustrie, zoals ook de firma Jurgens liet zien. In 1880 werd bij Jurgens behalve 50 ton oleo per week ook nog dagelijks 7000 liter verse melk afgeleverd. Boeren uit de wijde omgeving vonden het winstgevender om hun melk direkt aan de fabriek te verkopen dan er zelf keer op keer kleine porties slechte boter van te maken. Hondekarren met twee of drie melkbussen reden af en aan bij grote en kleine fabrieken. Verder was de nieuwe industrie een dankbare afnemer van de Kempische boter, waarvan Jurgens alleen al wekelijks 12 ton nodig had. Een Engels landbouwkundige ontdekte wat juist de Kempische boter zo gewild maakte bij alle kunstboterfabrikanten die hij bezocht. De boeren maakten boter op uitdrukkelijk verzoek van de industrie, en van een speciale samenstelling. Zij karnden zure melk en zure room tot een sterk smakend en grof produkt, waarvan al een kleine toevoeging voldoende was om de smaak en smeerbaarheid van de oleomargarine te verbeteren. De meeste kunstboter uit Brabant bestond uit 10% boter, 30% melk en wat grondnoten-olie, en 60% oleomargarine.  
Regel 23: Regel 23:
 
De firma Jurgens had in de pioniersfase een netwerk van oleo leveranciers opgezet, waarbij de grondstof op contractbasis werd gekocht. Potentiële fabrikanten kwamen hier moeilijk tussen en waren, met uitzondering van Van den Bergh, nauwelijks in staat op eigen gelegenheid aan de oleo margarine te komen. Deze situatie veranderde ingrijpend met de komst van oleo-margarine uit de Verenigde Staten. In de Rotterdamse haven arriveerden tussen 1877 en 1880 grote hoeveelheden oleo, die van uitstekende kwaliteit was en bovendien voor iedereen beschikbaar. De Nederlandse Handel-Maatschappij hield publieke veilingen, waar de verschillende soorten vrij te koop werden aangeboden. Er was een ruime keus en de oleo-margarine ging, afhankelijk van de kwaliteit, voor uiteenlopende prijzen van de hand.
 
De firma Jurgens had in de pioniersfase een netwerk van oleo leveranciers opgezet, waarbij de grondstof op contractbasis werd gekocht. Potentiële fabrikanten kwamen hier moeilijk tussen en waren, met uitzondering van Van den Bergh, nauwelijks in staat op eigen gelegenheid aan de oleo margarine te komen. Deze situatie veranderde ingrijpend met de komst van oleo-margarine uit de Verenigde Staten. In de Rotterdamse haven arriveerden tussen 1877 en 1880 grote hoeveelheden oleo, die van uitstekende kwaliteit was en bovendien voor iedereen beschikbaar. De Nederlandse Handel-Maatschappij hield publieke veilingen, waar de verschillende soorten vrij te koop werden aangeboden. Er was een ruime keus en de oleo-margarine ging, afhankelijk van de kwaliteit, voor uiteenlopende prijzen van de hand.
 
Het is niet precies na te gaan in welk jaar de eerste oleomargarine de Rotterdamse haven binnenkwam. In de Rotterdamse gemeenteverslagen werd de ingevoerde oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en het aandeel van de oleomargarine hierin is daarom niet aan te geven. Vanaf 1881 gaven de Rotterdamse en Amsterdamse Kamers van Koophandel wel specifieke cijfers voor het produkt, maar de eerste jaren zijn het vrij ruwe schattingen. (zie grafiek 5.1)
 
Het is niet precies na te gaan in welk jaar de eerste oleomargarine de Rotterdamse haven binnenkwam. In de Rotterdamse gemeenteverslagen werd de ingevoerde oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en het aandeel van de oleomargarine hierin is daarom niet aan te geven. Vanaf 1881 gaven de Rotterdamse en Amsterdamse Kamers van Koophandel wel specifieke cijfers voor het produkt, maar de eerste jaren zijn het vrij ruwe schattingen. (zie grafiek 5.1)
[[Afbeelding:Grafiek_5,1.jpg|thumb|300px]]
+
[[Afbeelding:Tabel_5,1.jg|thumb|300px]]
  
 
Nota bene: Vóór 1881 werd de oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en is dus geen exact cijfer te geven. De sterk fluctuerende hoeveelheden zijn van grote invloed op de margarine-industrie en geven daarom een goede indicatie van de conjunctuur in deze bedrijfstak.
 
Nota bene: Vóór 1881 werd de oleo geboekt onder de categorie <roet, smeer, talk en reuzel> en is dus geen exact cijfer te geven. De sterk fluctuerende hoeveelheden zijn van grote invloed op de margarine-industrie en geven daarom een goede indicatie van de conjunctuur in deze bedrijfstak.

Versie op 31 jul 2007 12:38