Oorlog en distributie van voedsel

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 2: Regel 2:
 
Toen de oorlog vorderde en grimmiger werd, blokkeerden de geallieerden de import en doorvoer van artikelen voor de centrale mogendheden. Nederland kwam hierdoor in een penibele situatie, hetgeen leidde tot de oprichting van het Nederlandsche Overzee Trustgenootschap (NOT), in naam een particuliere organisatie. Dit genootschap slaagde er een tijdlang in door middel van controle de invoer zo goed en zo kwaad als het ging op gang te houden. De productie kwam daardoor pas stil te liggen toen, behalve grondstoffen als oliehoudende zaden, ook materialen en grondstoffen als blik en steenkool begonnen te ontbreken of in beslag werden genomen. De uitvoer kwam met de onbeperkte duikbotenoorlog van 1917 bijna geheel tot stilstand, ondanks pogingen tot een regeling met de geallieerden. De landbouw en de agrarische industrie, gericht als deze waren op de export van eindproducten en de import van grondstoffen als broodgraan, meststoffen en veevoeders, stonden onder sterke druk van de contingentering. Zo stond de regering de export van kaas alleen toe indien een deel van de kaas tegen een lage prijs tot haar beschikking werd gesteld. Het Rijksgraanbureau regelde de graanafzet en -verdeling centraal. Boeren werden gedwongen hun oogsten van granen, zaden en aardappelen aan de regering af te staan en kregen teeltbeperkingen en -geboden opgelegd. In 1918 werd op boeren bijvoorbeeld grote druk uitgeoefend om weidegrond te ‘scheuren’ voor het telen van koren. Sommige voedingsmiddelenbedrijven hadden echter baat bij de oorlog en maakten soms grote winsten. De vleesfabriek van Hartog kon het voltallige personeel van 191 mensen gedurende de gehele oorlog handhaven en maakte in 1917 1,4 miljoen gulden winst; pas in 1918 kwamen afdelingen stil te liggen.  
 
Toen de oorlog vorderde en grimmiger werd, blokkeerden de geallieerden de import en doorvoer van artikelen voor de centrale mogendheden. Nederland kwam hierdoor in een penibele situatie, hetgeen leidde tot de oprichting van het Nederlandsche Overzee Trustgenootschap (NOT), in naam een particuliere organisatie. Dit genootschap slaagde er een tijdlang in door middel van controle de invoer zo goed en zo kwaad als het ging op gang te houden. De productie kwam daardoor pas stil te liggen toen, behalve grondstoffen als oliehoudende zaden, ook materialen en grondstoffen als blik en steenkool begonnen te ontbreken of in beslag werden genomen. De uitvoer kwam met de onbeperkte duikbotenoorlog van 1917 bijna geheel tot stilstand, ondanks pogingen tot een regeling met de geallieerden. De landbouw en de agrarische industrie, gericht als deze waren op de export van eindproducten en de import van grondstoffen als broodgraan, meststoffen en veevoeders, stonden onder sterke druk van de contingentering. Zo stond de regering de export van kaas alleen toe indien een deel van de kaas tegen een lage prijs tot haar beschikking werd gesteld. Het Rijksgraanbureau regelde de graanafzet en -verdeling centraal. Boeren werden gedwongen hun oogsten van granen, zaden en aardappelen aan de regering af te staan en kregen teeltbeperkingen en -geboden opgelegd. In 1918 werd op boeren bijvoorbeeld grote druk uitgeoefend om weidegrond te ‘scheuren’ voor het telen van koren. Sommige voedingsmiddelenbedrijven hadden echter baat bij de oorlog en maakten soms grote winsten. De vleesfabriek van Hartog kon het voltallige personeel van 191 mensen gedurende de gehele oorlog handhaven en maakte in 1917 1,4 miljoen gulden winst; pas in 1918 kwamen afdelingen stil te liggen.  
  
Consumptie
+
'''Consumptie'''
  
 
Wat waren de gevolgen voor de consumenten? Onder invloed van de heersende schaarste legde de overheid de prijzen en de consumptie van basisartikelen zoals brood aan banden. Het Rijksgraanbureau trad op als broodfabrikant en distributeur. Het grauwgrijze regeeringsbrood werd verstrekt tegen betaalbare prijzen, soms zelfs onder de kostprijs. De fabrikant was zeer zuinig met de beschikbare grondstoffen en mengde voor het bakken meel van tarwe, rijst en aardappelen. Door bleken en toepassing van andere experimentele methoden slaagde hij erin het brood een steeds witter uiterlijk te geven, hetgeen de bezwaren van een aantal consumenten tegen het oorlogsproduct wegnam.  Toen de schaarste vanaf 1916 toenam, gingen het brood op de bon, evenals meel, boter, kaas, eieren en andere voedingsmiddelen, alsmede brandstoffen. Naast regeringsmelk waren ook regeringsvet en -vis (schol, schelvis) beschikbaar gesteld.   
 
Wat waren de gevolgen voor de consumenten? Onder invloed van de heersende schaarste legde de overheid de prijzen en de consumptie van basisartikelen zoals brood aan banden. Het Rijksgraanbureau trad op als broodfabrikant en distributeur. Het grauwgrijze regeeringsbrood werd verstrekt tegen betaalbare prijzen, soms zelfs onder de kostprijs. De fabrikant was zeer zuinig met de beschikbare grondstoffen en mengde voor het bakken meel van tarwe, rijst en aardappelen. Door bleken en toepassing van andere experimentele methoden slaagde hij erin het brood een steeds witter uiterlijk te geven, hetgeen de bezwaren van een aantal consumenten tegen het oorlogsproduct wegnam.  Toen de schaarste vanaf 1916 toenam, gingen het brood op de bon, evenals meel, boter, kaas, eieren en andere voedingsmiddelen, alsmede brandstoffen. Naast regeringsmelk waren ook regeringsvet en -vis (schol, schelvis) beschikbaar gesteld.   

Versie op 20 apr 2007 09:24