Overslag van stukgoed: pallet en vorkheftruck

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 27: Regel 27:
 
Een zeer geringe rol bleek weggelegd voor de lossing van gepalletiseerde lading met vorkheftrucks door zijpoorten in de scheepshuid. Cargadoor-stuwadoor D. Burger & Zn. begon daar rond 1965 mee in Rotterdam bij de behandeling van schepen van de rederij Fred Olsen.  Deze Noorse rederij heeft echter weinig navolging gekregen.[[Noten H5#5-21|<sup>[21]</sup>]]  
 
Een zeer geringe rol bleek weggelegd voor de lossing van gepalletiseerde lading met vorkheftrucks door zijpoorten in de scheepshuid. Cargadoor-stuwadoor D. Burger & Zn. begon daar rond 1965 mee in Rotterdam bij de behandeling van schepen van de rederij Fred Olsen.  Deze Noorse rederij heeft echter weinig navolging gekregen.[[Noten H5#5-21|<sup>[21]</sup>]]  
  
De meest [[begrippenlijst#Ambitieus|ambitieuze]], specifiek in Rotterdam uitgewerkte alternatieve techniek was niet gebaseerd op rollende overslag, maar ging uit van de bestaande, veelsoortige verschijningsvorm van de stukgoederen.[[Noten H5#5-22|<sup>[22]</sup>]]  
+
De meest ambitieuze, specifiek in Rotterdam uitgewerkte alternatieve techniek was niet gebaseerd op rollende overslag, maar ging uit van de bestaande, veelsoortige verschijningsvorm van de stukgoederen.[[Noten H5#5-22|<sup>[22]</sup>]]  
 
Het betrof hier het zogenaamde mechanisatieproject van [[De ontwikkelingen in kolen- en ertsoverslag|'''de stuwadoor Thomsen''']]. Thomsen schakelde in 1962 het Amerikaanse consultancybureau Dasol in, dat met een [[Begrippenlijst#Concept|concept]] kwam waarin het stukgoed door middel van elevators, de CTU’s (Compatible Transport Units), werd overgeslagen tussen schip en wal. Aan de elevators waren rollenbanen bevestigd, om de goederen in het ruim vloeiend naar en van de CTU’s te voeren. Via hoog lopende rollenbanen zouden de goederen na lossing naar de loods of naar speciale lichterpieren worden vervoerd. Op deze pieren stonden ook CTU’s, zij het van een kleinere omvang. De overslagoperatie werd dus ontkoppeld, hoewel het uiteindelijke plan toch een compromiskarakter kende.  
 
Het betrof hier het zogenaamde mechanisatieproject van [[De ontwikkelingen in kolen- en ertsoverslag|'''de stuwadoor Thomsen''']]. Thomsen schakelde in 1962 het Amerikaanse consultancybureau Dasol in, dat met een [[Begrippenlijst#Concept|concept]] kwam waarin het stukgoed door middel van elevators, de CTU’s (Compatible Transport Units), werd overgeslagen tussen schip en wal. Aan de elevators waren rollenbanen bevestigd, om de goederen in het ruim vloeiend naar en van de CTU’s te voeren. Via hoog lopende rollenbanen zouden de goederen na lossing naar de loods of naar speciale lichterpieren worden vervoerd. Op deze pieren stonden ook CTU’s, zij het van een kleinere omvang. De overslagoperatie werd dus ontkoppeld, hoewel het uiteindelijke plan toch een compromiskarakter kende.  
  
 
Op een gemaakte tekening is te zien dat op de nieuw in gebruik te nemen terminal aan de Prinses Margriethaven de CTU’s om en om zouden worden opgesteld met gewone havenkranen. De ontwikkeling van het mechanisatieproject is opmerkelijk, omdat Thomsen hiermee liet blijken niet langer te geloven in de pallet als eenheidslading en de bestaande diversiteit van de verschijningsvorm van de stukgoedlading toch weer als een gegeven ging beschouwen. Uit een simulatie van 33 schepen die in mei-juni 1965 bij Thomsen waren behandeld, bleek dat gemiddeld 82% van de scheepslading ‘[[begrippenlijst#Compatibel|compatibel]]’ was, met een minimum van 56%. Dit leek een heel behoorlijk resultaat. Thomsen blies het mechanisatieproject, dat een investering van 25 miljoen gulden zou vergen, echter begin 1966 af. Het bedrijf besloot, op het laatste moment, het terrein aan de Prinses Margriethaven te bestemmen voor de containeroverslag. Het zag er in de ogen van Thomsen inmiddels naar uit dat de container de stukgoedoverslagtechniek van de toekomst zou zijn.
 
Op een gemaakte tekening is te zien dat op de nieuw in gebruik te nemen terminal aan de Prinses Margriethaven de CTU’s om en om zouden worden opgesteld met gewone havenkranen. De ontwikkeling van het mechanisatieproject is opmerkelijk, omdat Thomsen hiermee liet blijken niet langer te geloven in de pallet als eenheidslading en de bestaande diversiteit van de verschijningsvorm van de stukgoedlading toch weer als een gegeven ging beschouwen. Uit een simulatie van 33 schepen die in mei-juni 1965 bij Thomsen waren behandeld, bleek dat gemiddeld 82% van de scheepslading ‘[[begrippenlijst#Compatibel|compatibel]]’ was, met een minimum van 56%. Dit leek een heel behoorlijk resultaat. Thomsen blies het mechanisatieproject, dat een investering van 25 miljoen gulden zou vergen, echter begin 1966 af. Het bedrijf besloot, op het laatste moment, het terrein aan de Prinses Margriethaven te bestemmen voor de containeroverslag. Het zag er in de ogen van Thomsen inmiddels naar uit dat de container de stukgoedoverslagtechniek van de toekomst zou zijn.

Versie op 17 mrt 2008 21:37