Suikerraffinaderij en bietsuikerindustrie

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 3: Regel 3:
 
In technisch opzicht profiteerden de ondernemers in beide takken van suikerfabricage van buitenlandse ontwikkelingen. Daar was al in de jaren twintig een scheiding aan het ontstaan tussen de suikerindustrie en machinebouwers, in zoverre dat de machine-industrie ernaar streefde om haar produkten zo goed mogelijk te verkopen. Zij liet zich niets gelegen liggen aan eventuele [[begrippenlijst#Ruwsuikerfabrikant|ruwsuikerfabrikanten]] of raffinadeurs die geen nieuwkomers in hun branche wensten. Nieuwe procédé's werden uitgebreid beschreven en het was voor geïnteresseerden geen probleem om dergelijke vernieuwingen van nabij te bekijken en zich een oordeel te vormen. Ook het feit dat Nederlandse raffinadeurs daar altijd voor naar Frankrijk of Engeland moesten, was geen beletsel. Het verkoop-offensief dat de Franse machinefabrikant J.-F. Cail in 1861 inzette om zijn techniek, dat wil zeggen: hele fabrieken, te verkopen, is een bijzonder voorbeeld. Hij en zijn relaties in de Amsterdamse industriële wereld lijken het standpunt te hebben gehuldigd, dat waar fabrieken stonden, de bieten vanzelf wel zouden volgen.   
 
In technisch opzicht profiteerden de ondernemers in beide takken van suikerfabricage van buitenlandse ontwikkelingen. Daar was al in de jaren twintig een scheiding aan het ontstaan tussen de suikerindustrie en machinebouwers, in zoverre dat de machine-industrie ernaar streefde om haar produkten zo goed mogelijk te verkopen. Zij liet zich niets gelegen liggen aan eventuele [[begrippenlijst#Ruwsuikerfabrikant|ruwsuikerfabrikanten]] of raffinadeurs die geen nieuwkomers in hun branche wensten. Nieuwe procédé's werden uitgebreid beschreven en het was voor geïnteresseerden geen probleem om dergelijke vernieuwingen van nabij te bekijken en zich een oordeel te vormen. Ook het feit dat Nederlandse raffinadeurs daar altijd voor naar Frankrijk of Engeland moesten, was geen beletsel. Het verkoop-offensief dat de Franse machinefabrikant J.-F. Cail in 1861 inzette om zijn techniek, dat wil zeggen: hele fabrieken, te verkopen, is een bijzonder voorbeeld. Hij en zijn relaties in de Amsterdamse industriële wereld lijken het standpunt te hebben gehuldigd, dat waar fabrieken stonden, de bieten vanzelf wel zouden volgen.   
 
Zowel de raffinaderij als de bietsuikerfabricage bleek in de praktijk gebaat bij een grootschalige produktie. Dat heeft te maken met de aard van het produktieproces, waarin warmte een essentiële rol speelt. Het is een natuurkundig gegeven dat warmte efficiënter wordt overgedragen naarmate het contactoppervlak groter is. Stoom is daarbij een bijzondere energie-drager, die in grote installaties beter beheerst en benut kan worden dan in kleine. Voorwaarde is wel, dat de installatie zoveel mogelijk continu, 24 uur per dag, zeven dagen per week, in bedrijf blijft. De bietsuikerindustrie werd in haar aandacht voor grootschalige produktie nog geleid door een eigenschap van de plantaardige grondstof. Bieten bleken op geen enkele manier lang houdbaar en moesten daarom zo snel mogelijk na het rooien worden verwerkt. Een grote jaarproduktie - nodig om de dure installatie rendabel te maken - was onvermijdelijk verbonden met een grote verwerkingscapaciteit, opdat de [[begrippenlijst#Campagne|campagne]] zo kort mogelijk bleef.
 
Zowel de raffinaderij als de bietsuikerfabricage bleek in de praktijk gebaat bij een grootschalige produktie. Dat heeft te maken met de aard van het produktieproces, waarin warmte een essentiële rol speelt. Het is een natuurkundig gegeven dat warmte efficiënter wordt overgedragen naarmate het contactoppervlak groter is. Stoom is daarbij een bijzondere energie-drager, die in grote installaties beter beheerst en benut kan worden dan in kleine. Voorwaarde is wel, dat de installatie zoveel mogelijk continu, 24 uur per dag, zeven dagen per week, in bedrijf blijft. De bietsuikerindustrie werd in haar aandacht voor grootschalige produktie nog geleid door een eigenschap van de plantaardige grondstof. Bieten bleken op geen enkele manier lang houdbaar en moesten daarom zo snel mogelijk na het rooien worden verwerkt. Een grote jaarproduktie - nodig om de dure installatie rendabel te maken - was onvermijdelijk verbonden met een grote verwerkingscapaciteit, opdat de [[begrippenlijst#Campagne|campagne]] zo kort mogelijk bleef.
Voor de voeding in Nederland heeft de suikerindustrie slechts een beperkte betekenis gehad. De accijns was en bleef onverbiddelijk hoog; pas toen in de jaren negentig de wereldmarktprijs heel laag stond, konden arbeidersgezinnen zich wekelijks voor enkele dubbeltjes suiker veroorloven. Van dat geld ging meer dan de helft naar de schatkist.  [[Afbeelding:Vacuum-kookpan_1858.jpg|thumb|right|430px|Vacuum-kookpan voor suikerfabricage uit 1858]]
+
Voor de voeding in Nederland heeft de suikerindustrie slechts een beperkte betekenis gehad. De accijns was en bleef onverbiddelijk hoog; pas toen in de jaren negentig de wereldmarktprijs heel laag stond, konden arbeidersgezinnen zich wekelijks voor enkele dubbeltjes suiker veroorloven.[[Noten TIN19-1-H7#7-141|<sup>[141]</sup>]] Van dat geld ging meer dan de helft naar de schatkist.  [[Afbeelding:Vacuum-kookpan_1858.jpg|thumb|right|430px|Vacuum-kookpan voor suikerfabricage uit 1858]]
In Amsterdam verschaften de stoomraffinaderijen aan honderden arbeiders werk, want ondanks nieuwe werkwijzen bleef er nog veel en zwaar handwerk te verrichten. De werkgelegenheid op het platteland werd ook bevorderd door de grote fabrieken. Zo'n dertig bedrijven hadden elk tijdens de wintermaanden honderdvijftig of meer arbeiders in dienst om bieten te sjouwen vanuit scheepsruimen naar de fabriek. Honderden schepen voeren in het najaar heen en weer tussen akkers en fabrieken, juist in een periode dat de binnenscheepvaart weinig andere vracht had. In het voorjaar en de zomer kwamen daar nog bij de afvoer van suiker en bietenpulp en de aanvoer van steenkool en kalksteen, die voor het begin van de campagne in grote bergen naast de fabrieken werden opgeslagen.
+
In Amsterdam verschaften de stoomraffinaderijen aan honderden arbeiders werk, want ondanks nieuwe werkwijzen bleef er nog veel en zwaar handwerk te verrichten.[[Noten TIN19-1-H7#7-142|<sup>[142]</sup>]] De werkgelegenheid op het platteland werd ook bevorderd door de grote fabrieken. Zo'n dertig bedrijven hadden elk tijdens de wintermaanden honderdvijftig of meer arbeiders in dienst om bieten te sjouwen vanuit scheepsruimen naar de fabriek. Honderden schepen voeren in het najaar heen en weer tussen akkers en fabrieken, juist in een periode dat de binnenscheepvaart weinig andere vracht had. In het voorjaar en de zomer kwamen daar nog bij de afvoer van suiker en bietenpulp en de aanvoer van steenkool en kalksteen, die voor het begin van de campagne in grote bergen naast de fabrieken werden opgeslagen.
 
Het grootst was de betekenis van de bietsuikerindustrie voor de akkerbouw. In eerste instantie moest de fabrikant met veel geld over de brug komen om contracten af te sluiten. Geheel onverwacht werd de fabrikant in de kaart gespeeld door de internationale ontwikkelingen op de graanmarkt aan het eind van de jaren zeventig. Tijdens de daaruit voortvloeiende malaise in de akkerbouw bleef de suikerbiet als vrijwel enig gewas over, waar de boer nog ongeveer f 300 per ha voor kon krijgen. De toename in graanopbrengst, die in vrijwel alle landbouwpublikaties werd geschetst als neveneffect van bietenteelt, is bij gebrek aan bronnen niet direct te constateren, maar zal er zeker zijn geweest. Helaas hebben de boeren daar niet het financiële voordeel uit kunnen halen dat hun voor ogen stond: de dalende tarweprijzen compenseerden ruimschoots de grotere opbrengst. Inmiddels had de suikerbiet een onmisbare plaats verworven op de kleigronden, maar het zou tot het begin van de twintigste eeuw duren voordat er een coöperatieve suikerindustrie ontstond. Niettemin mogen we stellen dat de bietenteelt de boeren bewust heeft gemaakt van andere methoden van landbewerking.
 
Het grootst was de betekenis van de bietsuikerindustrie voor de akkerbouw. In eerste instantie moest de fabrikant met veel geld over de brug komen om contracten af te sluiten. Geheel onverwacht werd de fabrikant in de kaart gespeeld door de internationale ontwikkelingen op de graanmarkt aan het eind van de jaren zeventig. Tijdens de daaruit voortvloeiende malaise in de akkerbouw bleef de suikerbiet als vrijwel enig gewas over, waar de boer nog ongeveer f 300 per ha voor kon krijgen. De toename in graanopbrengst, die in vrijwel alle landbouwpublikaties werd geschetst als neveneffect van bietenteelt, is bij gebrek aan bronnen niet direct te constateren, maar zal er zeker zijn geweest. Helaas hebben de boeren daar niet het financiële voordeel uit kunnen halen dat hun voor ogen stond: de dalende tarweprijzen compenseerden ruimschoots de grotere opbrengst. Inmiddels had de suikerbiet een onmisbare plaats verworven op de kleigronden, maar het zou tot het begin van de twintigste eeuw duren voordat er een coöperatieve suikerindustrie ontstond. Niettemin mogen we stellen dat de bietenteelt de boeren bewust heeft gemaakt van andere methoden van landbewerking.

Versie op 3 okt 2007 13:55