Veiligheid

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 29: Regel 29:
 
Het onderzoek van Witteman droeg bij aan de discussie over de bestaande botsproeven en had mede tot gevolg dat aan het eind van de jaren negentig een proef met een offset-botsing verplicht werd gesteld voor de auto-industrie. De verwachting is dat in de toekomst strengere wetgeving voor botsveiligheid zal worden ingevoerd. Dit zal mogelijk leiden tot meer gerichte belangstelling voor het inmiddels verder aangepaste, door Witteman ontworpen, veiligheidssysteem.  
 
Het onderzoek van Witteman droeg bij aan de discussie over de bestaande botsproeven en had mede tot gevolg dat aan het eind van de jaren negentig een proef met een offset-botsing verplicht werd gesteld voor de auto-industrie. De verwachting is dat in de toekomst strengere wetgeving voor botsveiligheid zal worden ingevoerd. Dit zal mogelijk leiden tot meer gerichte belangstelling voor het inmiddels verder aangepaste, door Witteman ontworpen, veiligheidssysteem.  
 
    
 
    
Kader: TU/e Automotive 
 
Vrijwel vanaf de oprichting heeft de faculteit Werktuigbouwkunde aandacht besteed  aan autotechniek. Aanvankelijk ging het hierbij vooral om onderzoek aan verbrandingsmotoren, met name voor vrachtauto’s. In de jaren zeventig werd het onderzoek ondergebracht in een laboratorium voor voertuigen- en motorentechnologie. Hier vond onderzoek plaats naar technische aspecten van de autoconstructie, zoals de stijfheid en dynamica van de wielophanging. Bij de verbrandingsmotoren spitste de research zich toe op processen die leidden tot het verminderen van de uitstoot van schadelijke stoffen door motoren. In de jaren negentig gingen de medewerkers van Werktuigbouwkunde zich ook bezighouden met de studie naar voertuigaandrijvingen. Dit richtte zich vooral op alles wat te maken heeft met continu-variabele transmissiesystemen.
 
Overleg tussen de TU/e, de Technische Universiteit Delft (TUD), TNO, de Nederlandse auto-industrie en de overheid leidde aan het eind van de jaren negentig tot het besef dat het onderzoek op het terrein van de automobieltechniek in Nederland erg versnipperd was. Resultaat van de besprekingen tussen de TUD en de TU/e was het besluit de studie op dat terrein zoveel mogelijk te concentreren in Eindhoven. Van belang hierbij was dat zich in Eindhoven en Zuidoost-Nederland circa 80% van de auto-industrie en aanverwante bedrijven bevinden. In het kader daarvan besloot de TUD zijn onderzoek naar het gedrag van autobanden en de daarbij behorende apparatuur naar Eindhoven over te brengen.
 
Om onderzoek en opleiding te coördineren werd binnen de faculteit Werktuigbouwkunde de nieuwe sub-masteropleiding Automotive Engineering Science (AES) ingesteld. Hierin zijn vier onderzoeksgebieden op het terrein van de autotechnologie ondergebracht. Het gaat om verbrandingsmotoren, voertuigaandrijvingen, voertuigdynamica en voertuigveiligheid. Het nieuwe laboratorium van de AES werd in 2003 geopend door mr. Pieter van Vollenhoven, de voorzitter van de Raad voor de Verkeersveiligheid. Om het lab daadwerkelijk te openen reed de bekende Dakar-rallyrijder Gerard de Rooy met zijn truck door een kunststofwand naar binnen.
 
In het laboratorium bevindt zich onder meer de opstelling waarmee de eerder beschreven botsproeven zijn uitgevoerd. Ook vinden we er de zogenaamde Eindhoven High Pressure Cell (EHPC). Dit is een metalen kubus waarin situaties met zeer hoge druk en dito temperatuur kunnen worden gecreëerd. Met de EHPC kan het gedrag van motoren en brandstoffen onder extreme omstandigheden worden bestudeerd.
 
Tevens is in het laboratorium een van de TUD overgenomen opstelling geïnstalleerd voor het onderzoek naar de interactie tussen wielophanging en wegdek.
 
Ook testinstallaties voor onderzoek aan transmissiesystemen zijn in het laboratorium ondergebracht. Deze uitgebreide mogelijkheden voor het uitvoeren van testen en het doen van onderzoek zijn uniek in Nederland.
 
 
Kader: Nort Liebrand: automan
 
Liebrands motto is: 'Een ontwerp is pas een succes als het functioneert, en daarnaast geproduceerd en met winst verkocht kan worden.' Dat motto heeft hij zijn hele leven toegepast en overal waar hij werkt hamert hij erop dat een ontwerp ook wordt toegepast. Houden ontwerper of fabrikant zich daar niet aan, dan kunnen ze beter thuis blijven is de mening van Liebrand. 'De maakindustrie in Nederland heeft zeker bestaansrecht, maar dan moet je wel een hoogwaardig product afleveren, dat kan worden gefabriceerd in een productieproces met relatief weinig mensuren.' 
 
Nort Liebrand (1942) kreeg de techniek bij wijze van spreken met de paplepel ingegoten. Het familiebedrijf van Liebrand in het Noord-Limburgse Gennep maakte bloempotten. De jonge Nort liep er iedere dag rond en keek toe hoe de machines de bekende rode potten vormden, bakten en vervolgens klaarmaakten voor transport. De keus na de HBS-B lag dan ook voor de hand: het kon alleen maar werktuigbouwkunde zijn aan de enige jaren daarvoor opgerichte TU/e. Het afstudeeronderwerp in 1966 bij hoogleraar Wim van den Hoek, een van de grondlegger van de Eindhovense werktuigbouw, was een nieuw ontwerp voor een bloempottenpers, bestemd voor de fabriek in Gennep.
 
Na zijn militaire diensttijd werkte Liebrand in de jaren zeventig bij Philips, waar hij onder meer apparatuur voor computersystemen en röntgenapparatuur ontwierp. Na zo’n vijftien jaar bij Philips stapte hij over naar Bosch, waar hij de leiding kreeg over de afdeling die nieuwe verpakkingsmachines ontwikkelde. Daarnaast ontwierp hij in overleg met de gebruiker aan de machines gerelateerde verpakkingslijnen.
 
In 1986 trad Liebrand in dienst bij Van Doornes Transmissie (VDT) NV in Tilburg. Hier werd hij als adjunct-directeur verantwoordelijk voor de product- en procesontwikkeling. VDT had met de door Huub van Doorne ontworpen continu variabele transmissie (CVT) een uitstekende automatische versnelling in handen, maar  technische problemen, vooral wat betreft het in productie nemen van de duwband, hadden het bedrijf aan de rand van de afgrond gebracht.
 
De opdracht van de Raad van Commissarissen aan de directie was simpel. 'Jullie krijgen nog een keer geld en daarna moet er winst worden gemaakt, anders gaat de fabriek dicht.' Deze doelstelling werd in twee jaar gehaald. Daarna is het bedrijf steeds verder gegroeid. Aanvankelijk langzaam omdat de vermogenssnelheid van de duwband (te) laag was en de bekendheid bij 'de man in de straat' onvoldoende. 
 
'Om dit laatste te verbeteren', vertelt Liebrand, 'rustte VDT samen met Renault-Williams een Formule 1-racewagen uit met een CVT. Dit prototype reed tijdens een testrit door de bekende Formule1- rijder David Coulthard op het Engelse circuit van Silverstone zodanig snelle rondetijden, dat de CVT door de internationale race organisatie werd verboden, omdat anders alle spanning uit de wedstrijden zou verdwijnen!' Als noodoplossing besloot de directie van VDT om 500 videoclips van de testritten aan leidende personen in de automobielbranche te sturen. Dit heeft zeker bijgedragen aan de doorbraak van de CVT. 
 
Anno 2005 heeft de Tilburgse fabriek zo’n 750 werknemers. Subaru en later Fiat en Ford namen het versnellingssysteem rond 1986 als eersten in productie. Tegenwoordig gebruiken zo’n 15 autofabrieken de duwband in tientallen verschillende types. 
 
Liebrands naam in autoland was gevestigd. Toen in 2000 de bijzondere Hub van Doorne-Leerstoel voor CVT aan de faculteit Werktuigbouwkunde van de TU/e werd ingesteld, was hij kandidaat en werd hij benoemd.
 
Kort daarna vroeg decaan Jeu Schouten hem na te denken op welke wijze de versnipperde activiteiten op het terrein van de automobieltechniek, meestal
 
aangeduid als Automotive-activiteiten, binnen de faculteit sterker en meer samenhangend georganiseerd en gepresenteerd zouden kunnen worden. Samen met de deeltijdcollega’s Jacques Wismans en Rik Baert stelde Liebrand een plan op om te komen tot een geïntegreerd geheel voor de Automotive-opleidings- en onderzoeksactiviteiten. Het faculteitsbestuur aanvaardde dit plan. Het diende daarna als uitgangspunt voor de verdere uitbouw van het Automotive-programma.
 
Inmiddels waren ook contacten gelegd met de TU Delft en de HBO-afdeling voor Autotechniek in Arnhem. Dit leidde uiteindelijk tot een concentratie van de universitaire Automotive-opleidingen in Eindhoven en tot een intensieve samenwerking met de Arnhemse HBO-afdeling. Samen met onder meer het Vehil-laboratorium voor autotechniek van TNO in Helmond en het in Lommel, net over de Belgische grens, gevestigde Automotive Technocenter van Flanders Drive vormen de opleidings- en onderzoeksinstellingen van de TU/e een breed georiënteerd gewestelijk kenniscentrum. De gezamenlijke activiteiten vormen een goede basis voor de opbouw van een sterke, op vervoerstechniek gerichte industrie in deze regio.
 
  
 
[[Noten#TUeh12veiligheid|Voornaamste bronnen]]
 
[[Noten#TUeh12veiligheid|Voornaamste bronnen]]

Versie op 14 jun 2006 17:44