Voeding voor het volk: kwantiteit en kwaliteit

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 11: Regel 11:
 
Algemene uitspraken over kwantiteit en kwaliteit van de voedselconsumptie in dit tijdvak kunnen we evenwel niet gemakkelijk doen. De contrasten en variaties in eet- en leefstijlen tussen de sociale klassen, de regio’s en stad en platteland waren immers groot en veranderden langzaam en ongelijktijdig. De verschillen tussen kust- en landprovincies wat betreft grondsoorten, hierop te verbouwen gewassen, economische structuur, lonen, prijzen en kosten van levensonderhoud waren groot.[[Noten TIN20-3-H1#1-18|<sup>[18]</sup>]] De grote variatie tussen gewesten hing, behalve met een scheve verdeling van inkomens, ook samen met de (vergeleken met elders in Europa) late industrialisering en het voortbestaan van het agrarisch-ambachtelijke karakter van de Nederlandse economie. Hierdoor was de voedselvoorziening sterk afhankelijk van wat de regio’s opbrachten, van de wisselende seizoenen en van het klimaat. Ook [[begrippenlijst#Fluctueren|fluctuerende]] prijzen op de graanmarkt zorgden voor onzekerheid. Groepen met geld konden altijd wel aan gevarieerd voedsel komen, degenen met een krappe beurs konden zich echter nauwelijks iets [[begrippenlijst#Permitteren|permitteren]].
 
Algemene uitspraken over kwantiteit en kwaliteit van de voedselconsumptie in dit tijdvak kunnen we evenwel niet gemakkelijk doen. De contrasten en variaties in eet- en leefstijlen tussen de sociale klassen, de regio’s en stad en platteland waren immers groot en veranderden langzaam en ongelijktijdig. De verschillen tussen kust- en landprovincies wat betreft grondsoorten, hierop te verbouwen gewassen, economische structuur, lonen, prijzen en kosten van levensonderhoud waren groot.[[Noten TIN20-3-H1#1-18|<sup>[18]</sup>]] De grote variatie tussen gewesten hing, behalve met een scheve verdeling van inkomens, ook samen met de (vergeleken met elders in Europa) late industrialisering en het voortbestaan van het agrarisch-ambachtelijke karakter van de Nederlandse economie. Hierdoor was de voedselvoorziening sterk afhankelijk van wat de regio’s opbrachten, van de wisselende seizoenen en van het klimaat. Ook [[begrippenlijst#Fluctueren|fluctuerende]] prijzen op de graanmarkt zorgden voor onzekerheid. Groepen met geld konden altijd wel aan gevarieerd voedsel komen, degenen met een krappe beurs konden zich echter nauwelijks iets [[begrippenlijst#Permitteren|permitteren]].
  
Pas de [[Industrialisering van de voedselproductie: groenten en fruit|'''versnelling in de landbouwproductie''']] en de opkomst van gemechaniseerd transport, conservering en massaproductie, alsmede de afschaffing van [[begrippenlijst#Accijns|accijnzen]], brachten in de laatste decennia van de negentiende eeuw meer en goedkoper voedsel in omloop.[[Noten TIN20-3-H1#1-19|<sup>[19]</sup>]] Elders, bijvoorbeeld in Engeland, was dit deels al eerder begonnen. Deze ontwikkelingen luidden een nieuw tijdperk in, waarbij de veeteelt los kwam te staan ten opzichte van de akkerbouw. Door de [[begrippenlijst#Differentiatie|differentiatie]] in de agrarische sector kwam meer vlees en zuivel beschikbaar en gingen mensen relatief meer dierlijke dan plantaardige producten eten.[[Noten TIN20-3-H1#1-20|<sup>[20]</sup>]] Behalve van vlees en zuivel steeg ook het verbruik van (biet)suiker, een betrekkelijk nieuw en luxe fabrieksproduct (zie grafiek 1.1). De voedselvoorziening werd evenwichtiger door veranderingen in de eerste schakels van de voedingsmiddelenketen en hierdoor kon de groeiende stedelijke bevolking worden gevoed. Met de verbetering van de voedselkwantiteit en -kwaliteit werden Nederlanders per generatie langer en ouder. Aan deze trend, die bleek uit de groei van de lengte van de militairen, is nog geen einde gekomen.[[Noten TIN20-3-H1#1-21|<sup>[21]</sup>]] [[Afbeelding:Grafiek_1,2.jpg|thumb|left|500px|Toeneming van de lengte van militairen tussen 1860 en 1970]]  
+
Pas de [[Industrialisering van de voedselproductie: groenten en fruit|'''versnelling in de landbouwproductie''']] en de opkomst van gemechaniseerd transport, conservering en massaproductie, alsmede de afschaffing van [[begrippenlijst#Accijns|accijnzen]], brachten in de laatste decennia van de negentiende eeuw meer en goedkoper voedsel in omloop.[[Noten TIN20-3-H1#1-19|<sup>[19]</sup>]] Elders, bijvoorbeeld in Engeland, was dit deels al eerder begonnen. Deze ontwikkelingen luidden een nieuw tijdperk in, waarbij de veeteelt los kwam te staan ten opzichte van de akkerbouw. Door de [[begrippenlijst#Differentiatie|differentiatie]] in de agrarische sector kwam meer vlees en zuivel beschikbaar en gingen mensen relatief meer dierlijke dan plantaardige producten eten.[[Noten TIN20-3-H1#1-20|<sup>[20]</sup>]] Behalve van vlees en zuivel steeg ook het verbruik van (biet)suiker, een betrekkelijk nieuw en luxe fabrieksproduct (zie grafiek 1.1). De voedselvoorziening werd evenwichtiger door veranderingen in de eerste schakels van de voedingsmiddelenketen en hierdoor kon de groeiende stedelijke bevolking worden gevoed. Met de verbetering van de voedselkwantiteit en -kwaliteit werden Nederlanders per generatie langer en ouder. Aan deze trend, die bleek uit de groei van de lengte van de militairen, is nog geen einde gekomen.[[Noten TIN20-3-H1#1-21|<sup>[21]</sup>]]  
 +
[[Afbeelding:Grafiek_1,2.jpg|thumb|left|500px|Toeneming van de lengte van militairen tussen 1860 en 1970]]  
  
  

Versie op 6 mrt 2008 11:43