Vroege autogeschiedenis (tot 1914): Ervaringen met het autorijden

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
Arts en autopionier J.P. Veening werd eind negentiende eeuw geboren in Groningen. Hij maakte hij als kleine jongen met zijn vader tochtjes in een gehuurd gerij zonder koetsier. Toen zijn vader op jonge leeftijd overleed, zette hij ‘de liefde voor RIJDEN’, zoals hij het noemde, voort door een fiets te kopen. Dat was in 1893, het jaar waarin hij ook voor het eerst hoorde over het bestaan van auto’s in Frankrijk. Echter, toen hij drie jaar later in Amsterdam een dergelijk voertuig voor het eerst zag, was de teleurstelling groot: ‘Ik had zó gehoopt, dat de automobiel de oplossing zou brengen en daar zag ik een ding, dat afschuwelijk lelijk was en rookte en stonk en trilde en een akelig lawaai maakte en niet de snelheid had van een fiets. Ik dacht: “dat is niets en wordt ook nooit iets”.’ [[Noten|[27]]] Zijn enthousiasme werd pas gewekt toen hij, in 1898, de deelnemers van de rit Parijs-Amsterdam de hoofdstad zag binnenrijden. Vanaf dat moment begon hij alles te lezen wat hij in handen kon krijgen over de auto en ging hij zich verdiepen in de techniek. Na twee avontuurlijke autoritten, in Parijs en in België, in beide gevallen met een gehuurde auto met chauffeur, besloot hij zijn licht op te steken bij Henri Meijer, hoofdredacteur van de Kampioen. Diens antwoord deprimeerde hem zeer: ‘Als U niet zó gefortuneerd bent dat U zich kunt afvragen: “wat zal ik nu eens doen: een stal met renpaarden gaan houden of een automobiel kopen” dan moet u er niet aan beginnen.’ [[Noten|[28]]  Veening slaat Meijers raad echter in de wind en koopt, op 16 mei 1902, een voiturette, een lichte eencilinder Darracq. Het vervolg van Veenings herinneringen, opgetekend in 1958, is één lange litanie van technisch gedetailleerde verklaringen voor ongevallen en ongemakken, van afgebroken motorsteunen, negen lekke banden op een tocht van Arnhem naar Amsterdam, het bestellen van een mengsel van glycerine en water bij zijn medicijnenleverancier bij wijze van koelvloeistof, tot het bij een naburige smid uit het volle metaal laten draaien van een set nieuwe nokkenassen, die het vermogen van zijn Darracq met sprongen doet stijgen. In 1914, twaalf jaar na zijn eerste aankoop, koopt Veening zijn volgende auto.
+
Arts en autopionier J.P. Veening werd eind negentiende eeuw geboren in Groningen. Hij maakte hij als kleine jongen met zijn vader tochtjes in een gehuurd gerij zonder koetsier. Toen zijn vader op jonge leeftijd overleed, zette hij ‘de liefde voor RIJDEN’, zoals hij het noemde, voort door een fiets te kopen. Dat was in 1893, het jaar waarin hij ook voor het eerst hoorde over het bestaan van auto’s in Frankrijk. Echter, toen hij drie jaar later in Amsterdam een dergelijk voertuig voor het eerst zag, was de teleurstelling groot: ‘Ik had zó gehoopt, dat de automobiel de oplossing zou brengen en daar zag ik een ding, dat afschuwelijk lelijk was en rookte en stonk en trilde en een akelig lawaai maakte en niet de snelheid had van een fiets. Ik dacht: “dat is niets en wordt ook nooit iets”.’ [[Noten|[27]]] Zijn enthousiasme werd pas gewekt toen hij, in 1898, de deelnemers van de rit Parijs-Amsterdam de hoofdstad zag binnenrijden. Vanaf dat moment begon hij alles te lezen wat hij in handen kon krijgen over de auto en ging hij zich verdiepen in de techniek. Na twee avontuurlijke autoritten, in Parijs en in België, in beide gevallen met een gehuurde auto met chauffeur, besloot hij zijn licht op te steken bij Henri Meijer, hoofdredacteur van de Kampioen. Diens antwoord deprimeerde hem zeer: ‘Als U niet zó gefortuneerd bent dat U zich kunt afvragen: “wat zal ik nu eens doen: een stal met renpaarden gaan houden of een automobiel kopen” dan moet u er niet aan beginnen.’ [[Noten|[28]]]  Veening slaat Meijers raad echter in de wind en koopt, op 16 mei 1902, een voiturette, een lichte eencilinder Darracq. Het vervolg van Veenings herinneringen, opgetekend in 1958, is één lange litanie van technisch gedetailleerde verklaringen voor ongevallen en ongemakken, van afgebroken motorsteunen, negen lekke banden op een tocht van Arnhem naar Amsterdam, het bestellen van een mengsel van glycerine en water bij zijn medicijnenleverancier bij wijze van koelvloeistof, tot het bij een naburige smid uit het volle metaal laten draaien van een set nieuwe nokkenassen, die het vermogen van zijn Darracq met sprongen doet stijgen. In 1914, twaalf jaar na zijn eerste aankoop, koopt Veening zijn volgende auto.
Het heeft er alle schijn van dat het technische-functionele deel van het autoavontuur aanvankelijk werd gemodelleerd door de tegenstrever van de ANWB, de grootburgerlijke (K)NAC. Die probeerde bijvoorbeeld door het regelmatig organiseren van betrouwbaarheidsritten aan te tonen dat het met het functionele avontuur wel meeviel. Dat wordt bevestigd door de vragenrubriek van de Kampioen, waarin, in 1905 bijvoorbeeld, slechts 30 van de 313 ingezonden vragen de autotechniek betroffen (en meer dan het dubbele de motorfietstechniek). Niettemin laat deze rubriek zien met welke technische problemen de eerste autogebruikers worstelden. Hoofdprobleem was de elektrische installatie (accu’s, bougies), gevolgd door de brandstof, die dikwijls met speciale toevoegingen aan de persoonlijke behoefte van de gebruiker werd aangepast. Zo werd soms picrinezuur toegevoegd, een aan de racerij ontleende truc om het motorvermogen op te voeren [[Noten|[29]]
+
Het heeft er alle schijn van dat het technische-functionele deel van het autoavontuur aanvankelijk werd gemodelleerd door de tegenstrever van de ANWB, de grootburgerlijke (K)NAC. Die probeerde bijvoorbeeld door het regelmatig organiseren van betrouwbaarheidsritten aan te tonen dat het met het functionele avontuur wel meeviel. Dat wordt bevestigd door de vragenrubriek van de Kampioen, waarin, in 1905 bijvoorbeeld, slechts 30 van de 313 ingezonden vragen de autotechniek betroffen (en meer dan het dubbele de motorfietstechniek). Niettemin laat deze rubriek zien met welke technische problemen de eerste autogebruikers worstelden. Hoofdprobleem was de elektrische installatie (accu’s, bougies), gevolgd door de brandstof, die dikwijls met speciale toevoegingen aan de persoonlijke behoefte van de gebruiker werd aangepast. Zo werd soms picrinezuur toegevoegd, een aan de racerij ontleende truc om het motorvermogen op te voeren [[Noten|[29]]]

Versie op 13 jun 2006 11:09