Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 15: Regel 15:
 
Het gevolg van een en ander was dat de beweging vrijwel geen aandacht had voor de economische problemen en mogelijkheden van het kleine landbouwbedrijf. In de visie van de hervormers was dit immers gedoemd te verdwijnen, zoals in de industrie het grootbedrijf het kleine, ambachtelijke bedrijf verdreef. Bovendien nam men aan dat kleine boeren conservatief en ongeletterd waren. Vooral in Noord-Brabant, een provincie met een groot aantal keuterboeren, was deze kloof zeer groot: de provinciale maatschappij van landbouw was in handen van een vrij kleine groep overwegend protestantse hereboeren en notabelen vooral uit de Noord-Westhoek. De grote meerderheid van (katholieke) keuterboeren stond volledig buiten soms zelfs vijandig tegenover de activiteiten van deze heren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] Dit verklaart mogelijk waarom de Brabantse maatschappij van landbouw in relatief opzicht zo klein bleef (tabel 2.1). In andere gebieden met veel kleine boeren deden zich vergelijkbare problemen voor. De Overijsselse boeren hadden zich slechts in kleine aantallen bij een landbouworganisatie aangesloten, zodat een afzonderlijke Overijsselse landbouwmaatschappij niet levensvatbaar bleek en men bleef samenwerken met de Gelderse organisatie.
 
Het gevolg van een en ander was dat de beweging vrijwel geen aandacht had voor de economische problemen en mogelijkheden van het kleine landbouwbedrijf. In de visie van de hervormers was dit immers gedoemd te verdwijnen, zoals in de industrie het grootbedrijf het kleine, ambachtelijke bedrijf verdreef. Bovendien nam men aan dat kleine boeren conservatief en ongeletterd waren. Vooral in Noord-Brabant, een provincie met een groot aantal keuterboeren, was deze kloof zeer groot: de provinciale maatschappij van landbouw was in handen van een vrij kleine groep overwegend protestantse hereboeren en notabelen vooral uit de Noord-Westhoek. De grote meerderheid van (katholieke) keuterboeren stond volledig buiten soms zelfs vijandig tegenover de activiteiten van deze heren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] Dit verklaart mogelijk waarom de Brabantse maatschappij van landbouw in relatief opzicht zo klein bleef (tabel 2.1). In andere gebieden met veel kleine boeren deden zich vergelijkbare problemen voor. De Overijsselse boeren hadden zich slechts in kleine aantallen bij een landbouworganisatie aangesloten, zodat een afzonderlijke Overijsselse landbouwmaatschappij niet levensvatbaar bleek en men bleef samenwerken met de Gelderse organisatie.
 
Het onvermogen van de landbouwhervormers om de (kleinere) boeren te bereiken, leidde aan hun kant tot teleurstellingen. Staring, die in de jaren veertig en vijftig een zeer enthousiast pleitbezorger was van de wetenschappelijke landbouw, klaagde in de loop van de jaren zestig en zeventig steeds meer over het conservatisme van de Nederlandse boeren, die het produktieproces maar niet wilden mechaniseren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]] Een enkel voorbeeld: in het Landbouwverslag van 1865 constateerde hij dat in Utrecht 'de ingevoerde dorschwerktuigen weder plaats maken voor de ouderwetsche Utrechtsche dorschrol, omdat deze het stroo beter zoude kneuzen en voor veevoeder geschikt maken,' maar hij liet daar dan op volgen dat 'elk wetenschappelijk landbouwer weet dat dit achteruitgang is'!
 
Het onvermogen van de landbouwhervormers om de (kleinere) boeren te bereiken, leidde aan hun kant tot teleurstellingen. Staring, die in de jaren veertig en vijftig een zeer enthousiast pleitbezorger was van de wetenschappelijke landbouw, klaagde in de loop van de jaren zestig en zeventig steeds meer over het conservatisme van de Nederlandse boeren, die het produktieproces maar niet wilden mechaniseren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]] Een enkel voorbeeld: in het Landbouwverslag van 1865 constateerde hij dat in Utrecht 'de ingevoerde dorschwerktuigen weder plaats maken voor de ouderwetsche Utrechtsche dorschrol, omdat deze het stroo beter zoude kneuzen en voor veevoeder geschikt maken,' maar hij liet daar dan op volgen dat 'elk wetenschappelijk landbouwer weet dat dit achteruitgang is'!
Een andere beperking van de hervormingsbeweging was de nog tamelijk zwakke natuurwetenschappelijke basis van een groot deel van de aanbevelingen en experimenten van de landbouwkundigen. Het fundamentele werk van de grondlegger van de moderne landbouwscheikunde, J. von Liebig, was nog omstreden en werd niet algemeen geaccepteerd.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]] Bovendien was Von Liebig zelf soms weinig gelukkig in zijn praktische analyses, zoals bij het voorbeeld van de guano nog zal laten zien. Er schortte dus nog van alles aan het inzicht in de werkelijke problemen van het landbouwbedrijf, waardoor van de aanbevelingen van de landbouwkundigen soms meer kwaad dan goeds kwam. Het wantrouwen van de (kleine) boeren jegens de aanbevelingen van de wetenschappelijke landbouwers was niet volledig ongegrond.[[Noten H2#2-17|<sup>[17]</sup>]]  
+
Een andere beperking van de hervormingsbeweging was de nog tamelijk zwakke natuurwetenschappelijke basis van een groot deel van de aanbevelingen en experimenten van de landbouwkundigen. Het fundamentele werk van de grondlegger van de moderne landbouwscheikunde, J. von Liebig, was nog omstreden en werd niet algemeen geaccepteerd.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]] Bovendien was Von Liebig zelf soms weinig gelukkig in zijn praktische analyses, zoals bij het voorbeeld van de [[begrippenlijst#Guano|guano]] nog zal laten zien. Er schortte dus nog van alles aan het inzicht in de werkelijke problemen van het landbouwbedrijf, waardoor van de aanbevelingen van de landbouwkundigen soms meer kwaad dan goeds kwam. Het wantrouwen van de (kleine) boeren jegens de aanbevelingen van de wetenschappelijke landbouwers was niet volledig ongegrond.[[Noten H2#2-17|<sup>[17]</sup>]]  
 
Toen de agrarische depressie in de Nederlandse landbouw na ca 1880 begon, richtten de boeren zich niet massaal tot de landbouwmaatschappijen om hulp, maar werden vrijwel alle organisaties met een sterk ledenverlies geconfronteerd.[[Noten H2#2-18|<sup>[18]</sup>]] Dit wijst er op dat de boeren het lidmaatschap van de landbouwmaatschappij eerder zagen als een vorm van luxe-consumptie in tijden van overvloed dan als een bron van steun in moeilijke tijden.
 
Toen de agrarische depressie in de Nederlandse landbouw na ca 1880 begon, richtten de boeren zich niet massaal tot de landbouwmaatschappijen om hulp, maar werden vrijwel alle organisaties met een sterk ledenverlies geconfronteerd.[[Noten H2#2-18|<sup>[18]</sup>]] Dit wijst er op dat de boeren het lidmaatschap van de landbouwmaatschappij eerder zagen als een vorm van luxe-consumptie in tijden van overvloed dan als een bron van steun in moeilijke tijden.
 
[[Afbeelding:TIN19_blz55.jpg|left|thumb|390px|Onder andere advertenties waaronder een van de 'Peruaanse Guano', 1854.]]
 
[[Afbeelding:TIN19_blz55.jpg|left|thumb|390px|Onder andere advertenties waaronder een van de 'Peruaanse Guano', 1854.]]
 
Om te onderzoeken hoe innovatieprocessen in de landbouw in de praktijk verliepen, zijn in de volgende artikelen drie voorbeelden uitgewerkt, die min of meer typisch zijn voor het spectrum aan technische veranderingen in de landbouw in de periode tot 1890: [[De guano|'''de guano''']] de eerste 'kunstmest', [[De Arendploeg|'''de Arendploeg''']], een uit de Verenigde Staten geïmporteerd type ploeg, en [[De stoomploeg|'''de stoomploeg''']], een voorbeeld van een poging tot mechanisering van het landbouwbedrijf. In de theorievorming over technische veranderingen in het landbouwbedrijf wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsbesparende, veelal mechanische vernieuwingen en grondbesparende, meestal biologische innovaties.[[Noten H2#2-19|<sup>[19]</sup>]] Beide typen zijn hier vertegenwoordigd, zoals uit de volgende artikelen zal blijken.
 
Om te onderzoeken hoe innovatieprocessen in de landbouw in de praktijk verliepen, zijn in de volgende artikelen drie voorbeelden uitgewerkt, die min of meer typisch zijn voor het spectrum aan technische veranderingen in de landbouw in de periode tot 1890: [[De guano|'''de guano''']] de eerste 'kunstmest', [[De Arendploeg|'''de Arendploeg''']], een uit de Verenigde Staten geïmporteerd type ploeg, en [[De stoomploeg|'''de stoomploeg''']], een voorbeeld van een poging tot mechanisering van het landbouwbedrijf. In de theorievorming over technische veranderingen in het landbouwbedrijf wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsbesparende, veelal mechanische vernieuwingen en grondbesparende, meestal biologische innovaties.[[Noten H2#2-19|<sup>[19]</sup>]] Beide typen zijn hier vertegenwoordigd, zoals uit de volgende artikelen zal blijken.
 
Ook in een ander opzicht verschillen de drie innovaties sterk van elkaar: de stoomploeg vroeg een zeer omvangrijke investering en was mede daardoor alleen geschikt voor het zeer grote landbouwbedrijf, terwijl de guano al in betrekkelijk kleine hoeveelheden in een kleinschalig landbouwbedrijf gebruikt kon worden. De investering die de Arendploeg vergde, lag tussen beide in. Om deze redenen geven de drie geselecteerde innovaties een aardig beeld van de problemen waar technische vernieuwingen in de landbouw in de periode voor 1890 gewoonlijk mee gepaard gingen.
 
Ook in een ander opzicht verschillen de drie innovaties sterk van elkaar: de stoomploeg vroeg een zeer omvangrijke investering en was mede daardoor alleen geschikt voor het zeer grote landbouwbedrijf, terwijl de guano al in betrekkelijk kleine hoeveelheden in een kleinschalig landbouwbedrijf gebruikt kon worden. De investering die de Arendploeg vergde, lag tussen beide in. Om deze redenen geven de drie geselecteerde innovaties een aardig beeld van de problemen waar technische vernieuwingen in de landbouw in de periode voor 1890 gewoonlijk mee gepaard gingen.

Versie op 19 aug 2007 00:19