Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 5: Regel 5:
 
Het is de moeite waard iets dieper in te gaan op de factoren achter de geringe aanbodselasticiteit van de landbouw. De omvang van de landbouwproduktie was in de eerste plaats afhankelijk van de beschikbare landbouwgrond, die echter (vrijwel) niet toenam, zeker niet op de korte termijn. Zelfs de uitbreiding van het [[begrippenlijst#Cultuurareaal|cultuurareaal]] door het ontginnen van de heidegronden in Oost- en Zuid-Nederland, betekende in zekere zin alleen maar dat er op een andere, meer intensieve manier gebruik werd gemaakt van de beschikbare grond. De heidevelden speelden immers vanouds een belangrijke rol in de mestvoorziening van het bouwland als veeweide en plek waar de plaggen voor de [[begrippenlijst#Potstal|potstallen]] gestoken werden.[[Noten H2#2-1|<sup>[1]</sup>]] De mogelijkheden om de heide te ontginnen werden echter beperkt door een belangrijk, zo niet het belangrijkste knelpunt in het produktieproces van de landbouw, de (geringe) mestproduktie. In feite kon de landbouwproduktie alleen opgevoerd worden door de opbrengst per hectare (cultuurareaal plus 'woeste' grond) te vergroten.[[Afbeelding:Leeuwarden_landbouwtentoonstelling_1863.jpg|thumb|left|410px|Gezicht de landbouwtentoonstelling te Leeuwarden, 1863.]]
 
Het is de moeite waard iets dieper in te gaan op de factoren achter de geringe aanbodselasticiteit van de landbouw. De omvang van de landbouwproduktie was in de eerste plaats afhankelijk van de beschikbare landbouwgrond, die echter (vrijwel) niet toenam, zeker niet op de korte termijn. Zelfs de uitbreiding van het [[begrippenlijst#Cultuurareaal|cultuurareaal]] door het ontginnen van de heidegronden in Oost- en Zuid-Nederland, betekende in zekere zin alleen maar dat er op een andere, meer intensieve manier gebruik werd gemaakt van de beschikbare grond. De heidevelden speelden immers vanouds een belangrijke rol in de mestvoorziening van het bouwland als veeweide en plek waar de plaggen voor de [[begrippenlijst#Potstal|potstallen]] gestoken werden.[[Noten H2#2-1|<sup>[1]</sup>]] De mogelijkheden om de heide te ontginnen werden echter beperkt door een belangrijk, zo niet het belangrijkste knelpunt in het produktieproces van de landbouw, de (geringe) mestproduktie. In feite kon de landbouwproduktie alleen opgevoerd worden door de opbrengst per hectare (cultuurareaal plus 'woeste' grond) te vergroten.[[Afbeelding:Leeuwarden_landbouwtentoonstelling_1863.jpg|thumb|left|410px|Gezicht de landbouwtentoonstelling te Leeuwarden, 1863.]]
 
De vergroting van de produktiviteit van het areaal werd mogelijk gemaakt door de introductie en verspreiding van nieuwe 'technieken': nieuwe [[begrippenlijst#Vruchtwisselingsstelsel|vruchtwisselingsstelsels]] met minder braak, nieuwe gewassen zoals de aardappel, het gebruik van vuilnis uit de steden als meststof, en zo meer. Het gemeenschappelijk kenmerk van deze nieuwe 'technieken' was dat de hogere opbrengst over het algemeen werd mogelijk gemaakt door een grotere inzet van arbeid per hectare, met andere woorden door intensivering van het grondgebruik.
 
De vergroting van de produktiviteit van het areaal werd mogelijk gemaakt door de introductie en verspreiding van nieuwe 'technieken': nieuwe [[begrippenlijst#Vruchtwisselingsstelsel|vruchtwisselingsstelsels]] met minder braak, nieuwe gewassen zoals de aardappel, het gebruik van vuilnis uit de steden als meststof, en zo meer. Het gemeenschappelijk kenmerk van deze nieuwe 'technieken' was dat de hogere opbrengst over het algemeen werd mogelijk gemaakt door een grotere inzet van arbeid per hectare, met andere woorden door intensivering van het grondgebruik.
De globale trend in de landbouwontwikkeling van West-Europa tot ver in de negentiende eeuw was dat de landbouwproduktie per hectare toenam door een sterk stijgende [[begrippenlijst#Arbeidsinput|arbeidsinput]], die weer ten dele het gevolg van de sterk toenemende bevolkingsdruk.[[Noten H2#2-2|<sup>[2]</sup>]] De [[begrippenlijst#Braak|braak]], in de vroege Middeleeuwen volgens het [[begrippenlijst#Tweeslagstelsel|tweeslagstelsel]] nog een op de twee jaren toegepast, werd geleidelijk teruggedrongen en vervangen door de [[begrippenlijst#Cultuur|cultuur]] van voedergewassen, peulvruchten en aardappels. Tegelijkertijd nam het belang van zeer arbeidsintensieve [[begrippenlijst#Nijverheidsgewassen|nijverheidsgewassen]] (vlas, meekrap, tabak) toe.[[Noten H2#2-3|<sup>[3]</sup>]]
+
De globale trend in de landbouwontwikkeling van West-Europa tot ver in de negentiende eeuw was dat de landbouwproduktie per hectare toenam door een sterk stijgende [[begrippenlijst#Arbeidsinput|arbeidsinput]], die weer ten dele het gevolg van de sterk toenemende bevolkingsdruk.[[Noten H2#2-2|<sup>[2]</sup>]] De [[begrippenlijst#Braak|braak]], in de vroege Middeleeuwen volgens het [[begrippenlijst#Tweeslagstelsel|tweeslagstelsel]] nog een op de twee jaren toegepast, werd geleidelijk teruggedrongen en vervangen door de [[begrippenlijst#Cultuur|cultuur]] van voedergewassen, peulvruchten en aardappels. Tegelijkertijd nam het belang van zeer arbeidsintensieve [[begrippenlijst#Nijverheidsgewassen|nijverheidsgewassen]] ([[begrippenlijst#Vlas|vlas]], [[begrippenlijst#Meekrap|meekrap]], tabak) toe.[[Noten H2#2-3|<sup>[3]</sup>]]
 
Deze ontwikkelingen in de landbouw gingen echter langzaam. De (Nederlandse en Europese) landbouw bestond uit honderdduizenden over het algemeen kleine boeren, die in hun streven naar bestaanszekerheid geen grote commerciële risico's konden of wilden nemen. Voor radicale veranderingen dure nieuwe machines, onbekende gewassen met hoge risico's - had men vrijwel geen middelen beschikbaar. Nieuwe technieken verspreidden zich van boerderij tot boerderij en van veld tot veld. De grotere boeren voerden vaak de experimenten uit zij konden wel enig risico lopen waarna de kleine boeren de succesvolle vernieuwingen overnamen. Slicher van Bath toont aan de hand van een Frans voorbeeld uit de 18e eeuw aan dat nieuwe landbouwpraktijken zich daardoor zeer geleidelijk verspreidden in een periode van 30 jaar verschoof de grens tussen de 'traditionele' en de 'intensieve' landbouw daar 50 tot 70 km.[[Noten H2#2-4|<sup>[4]</sup>]] Het kon dus een generatie of zelfs meerdere generaties duren voordat bepaalde innovaties algemeen geaccepteerd waren, al zijn er natuurlijk uitzonderingen op deze regel.[[Noten H2#2-5|<sup>[5]</sup>]]  
 
Deze ontwikkelingen in de landbouw gingen echter langzaam. De (Nederlandse en Europese) landbouw bestond uit honderdduizenden over het algemeen kleine boeren, die in hun streven naar bestaanszekerheid geen grote commerciële risico's konden of wilden nemen. Voor radicale veranderingen dure nieuwe machines, onbekende gewassen met hoge risico's - had men vrijwel geen middelen beschikbaar. Nieuwe technieken verspreidden zich van boerderij tot boerderij en van veld tot veld. De grotere boeren voerden vaak de experimenten uit zij konden wel enig risico lopen waarna de kleine boeren de succesvolle vernieuwingen overnamen. Slicher van Bath toont aan de hand van een Frans voorbeeld uit de 18e eeuw aan dat nieuwe landbouwpraktijken zich daardoor zeer geleidelijk verspreidden in een periode van 30 jaar verschoof de grens tussen de 'traditionele' en de 'intensieve' landbouw daar 50 tot 70 km.[[Noten H2#2-4|<sup>[4]</sup>]] Het kon dus een generatie of zelfs meerdere generaties duren voordat bepaalde innovaties algemeen geaccepteerd waren, al zijn er natuurlijk uitzonderingen op deze regel.[[Noten H2#2-5|<sup>[5]</sup>]]  
 
In Engeland en Frankrijk ontstond er in de tweede helft van de 18e eeuw onder [[begrippenlijst#Verlicht|'verlichte']] leden van de burgerij en de adel een groeiende belangstelling voor de problemen van de landbouw.[[Noten H2#2-6|<sup>[6]</sup>]]  Genootschappen werden gevormd die streefden naar de wetenschappelijke studie van de landbouw en het propageren van een 'wetenschappelijke' op wetenschappelijke inzichten gebaseerde - landbouwpraktijk. Pamfletten en boeken hierover zagen het licht, waarbij vooral in Engeland de belangstelling van de grootgrondbezitters uitging naar nieuwe, arbeidsbesparende landbouwmachines. Deze beweging ging echter tot ca 1800 aan ons land voorbij. Wel was een van de bekendste succesvolle experimenten op het terrein van de 'wetenschappelijke' landbouw, de inenting van koeien tegen de veepokken, het werk van de Groninger hereboer G. Reinders. Vanuit dezelfde idealen, ontleend aan de Verlichting, werd in 1800 de eerste 'minister van landbouw' J. Kops benoemd en volgde in 1805 de oprichting van de provinciale Commissies van Landbouw, die als doel hadden de 'wetenschappelijke' landbouw te bevorderen. Deze eerste vernieuwingsbeweging, sterk geïnspireerd door Franse voorbeelden, liet echter vrij weinig sporen na; na het eerste, soms enthousiaste begin, begonnen deze Commissies na 1810/13 vaak een papieren bestaan te leiden.[[Noten H2#2-7|<sup>[7]</sup>]] Bovendien waren en bleven de Commissies een affaire voor heren; slechts in de provincie Groningen, met zijn welgestelde hereboeren, was de basis ervan groter.
 
In Engeland en Frankrijk ontstond er in de tweede helft van de 18e eeuw onder [[begrippenlijst#Verlicht|'verlichte']] leden van de burgerij en de adel een groeiende belangstelling voor de problemen van de landbouw.[[Noten H2#2-6|<sup>[6]</sup>]]  Genootschappen werden gevormd die streefden naar de wetenschappelijke studie van de landbouw en het propageren van een 'wetenschappelijke' op wetenschappelijke inzichten gebaseerde - landbouwpraktijk. Pamfletten en boeken hierover zagen het licht, waarbij vooral in Engeland de belangstelling van de grootgrondbezitters uitging naar nieuwe, arbeidsbesparende landbouwmachines. Deze beweging ging echter tot ca 1800 aan ons land voorbij. Wel was een van de bekendste succesvolle experimenten op het terrein van de 'wetenschappelijke' landbouw, de inenting van koeien tegen de veepokken, het werk van de Groninger hereboer G. Reinders. Vanuit dezelfde idealen, ontleend aan de Verlichting, werd in 1800 de eerste 'minister van landbouw' J. Kops benoemd en volgde in 1805 de oprichting van de provinciale Commissies van Landbouw, die als doel hadden de 'wetenschappelijke' landbouw te bevorderen. Deze eerste vernieuwingsbeweging, sterk geïnspireerd door Franse voorbeelden, liet echter vrij weinig sporen na; na het eerste, soms enthousiaste begin, begonnen deze Commissies na 1810/13 vaak een papieren bestaan te leiden.[[Noten H2#2-7|<sup>[7]</sup>]] Bovendien waren en bleven de Commissies een affaire voor heren; slechts in de provincie Groningen, met zijn welgestelde hereboeren, was de basis ervan groter.

Versie op 30 aug 2007 12:08