Bestand:TIN19 blz240.jpg

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
 
Regel 1: Regel 1:
 
+
De bieten werden met schepen of karren ('per as') bij de fabriek aangevoerd en op hopen gegooid. Sjouwers brachten ze in manden van die hopen naar het bietenmagazijn (1). Daar werden ze van het loof ontdaan en in bakken gewassen (A). Vervolgens werden ze geraspt of gesneden (B); het suikerhoudende sap werd aan de fijne brij onttrokken (C). De bietenpulp (2) werd als veevoer verkocht. Bij D was de meetbak die de belastingambtenaren lieten vollopen om uit elke honderd liter sap een klein monster te trekken. Daarna werd het onzuivere sap naar de defecatiebakken (E) gevoerd. Daar werd kalkmelk aan het sap toegevoegd, water met daarin opgeloste kalk. Veel van de onzuiverheden in het sap bonden zich aan de opgeloste kalk en vormden een neerslag in de bak. Na deze eerste zuivering werd het sap afgegoten en naar de carbonatatiebakken (F) gepompt. Men voegde weer een hoeveelheid kalkmelk toe en perste koolzuurgas door het mengsel. Dat gas was verkregen uit een kalkoven, meestal buiten het fabrieksgebouw, waar de kalk voor de kalkmelk werd gebrand met behulp van cokes en waarbij koolzuurgas vrijkwam. Het gas veroorzaakte weer een neerslag van kalk met aanhangende verontreinigingen. In filterpersen (G) werd de zwevende kalk uit het sap gefilterd. Het sap werd doorgepompt naar de tweede carbonatatie (H), waar men die behandeling herhaalde. Telkens verdwenen met de kalk allerlei niet-suikerstoffen uit het sap. Het sap, nu dunsap genaamd, werd aan een volgende zuivering onderworpen. Men filterde het door grote, staande filters (niet afgebeeld) die gevuld waren met een aktieve koolsoort, het zogenaamde beenzwart. De volgende stap was het verwarmen en indikken van het sap in de verdamppannen (I¹, I² en I³) en tenslotte in de kookpan (K). Daar werd het sap zo geconcentreerd, dat kristalvorming ging optreden. Wanneer dat kristallisatieproces voldoende op gang was gebracht, werd de dikke, hete brij van kristalliserende suiker en suikerhoudende stroop uit de kookpan gelost in koelpan (L) en dan overgebracht naar de turbines of centrifuges (M). De stroop (5) werd dan als het ware van de kristallen afgeslingerd. De vrijwel droge en schone kristalsuiker (4) werd uit de turbines geschept en in zakken gedaan. Zo verkreeg men het zogenaamde Eerste Produkt. De losgekomen stroop bevatte nog steeds suiker, maar in ongekristalliseerde vorm. Ten dele werd de stroop weer toegevoegd aan een volgende lading diksap in de kookpan, ten dele werd hij opgeslagen in kristalliseerbakken in de zgn. warme kamer. Daar heerste een hoge temperatuur, waardoor de suiker in de stroop na een aantal dagen, soms weken, voor een deel ook tot kristallisatie overging. Na verloop van tijd werd deze ingedikte substantie gecentrifugeerd en kreeg men de suiker Tweede Produkt en een stroop waaruit men na maanden van kristallisatie, in de zomer, eventueel nog probeerde een Derde Produkt te winnen. Het Tweede Produkt was minder zuiver dan het Eerste produkt. Beide suikersoorten waren ruwe suikers en dienden als grondstof voor de raffinaderij. Het transport van het sap van het ene procesdeel naar het andere gebeurde met behulp van sappompen, ook montejus genaamd (P). Vóór de verschillende bewerkingen werd het sap op de gewenste temperatuur gebracht in de voorwarmers (0).

Huidige versie van 2 aug 2007 om 08:49

Bestandsgeschiedenis

Datum/tijdMiniatuurAfmetingenGebruikerOpmerking
huidige versie1 aug 2007 16:56Miniatuurafbeelding voor de versie van 1 aug 2007 om 16:56500×178 (86 kB)NCAD (Overleg | bijdragen)